Twee weke gelede hou ek my rammetjie-uitnek en maak ingenome die opmerking dat, ten spyte van ons klein poësie-produksie, daar waarskynlik ‘n Afrikaanse ekwivalent is vir elke tipe poësie in Nederland. En net daar loop ek my enkele dae later vas in ‘n berig op De Contrabas oor die digter Han van der Vegt en sy gedig Exorbitants, ‘n epos van 1,200 reëls wat in 2006 by De Contrabas Uitgeverij verskyn het. Wat dié publikasie uitsonderlik maak, is dat dit pure wetenskapfiksie is: “Han van der Vegts Exorbitans is een van de opmerkelijkste gedichten van de laatste jaren. In ruim 1200 regels verhaalt het de reizen van het gelijknamige ruimteschip langs vele uithoeken van het heelal, waar haar bemanning vele ons onbekende en vaak nauwelijks voorstelbare wezens ontmoet: filosoferende kometen, wezens met uitneembare ziel en een ras van scheppers dat te werk gaat volgens de principes van de supersnaartheorie.” (Aldus die uitgewersnota.)
Han van der Vegt, ontdek ek toe tot my verbasing, is boonop ‘n gewaardeerde meeloper van daardie seerower des lettere, Peter Holvoet-Hanssen, wat tans stadsdigter van Antwerpen is en wie se brief oor sy “reuzenlied en reuzengedicht‘ tans in die Brieweboks gelees kan word. Reeds in 2000 het hulle ‘n gesamentlike manifes, “De vegtlijnen: pathos, kapsones en conflict“, uitgereik waarvolgens hulle ‘n pleidooi vir ‘n gans ánder benadering tot die digkuns bepleit.
Uit die omvattende oorsig deur Jeroen Dera wat pas op die internet geplaas is, haal ek die volgende paragrawe aan: “Wij vervelen ons al jaren in de Nederlandstalige poëzie, omdat die almaar haar best doet om de vooroordelen over gedichten te bevestigen. Men blijft zich krampachtig verschansen achter altijd dezelfde stellingen in uitgeholde loopgraven. Wij vervelen ons met de discussies (zo die al gevoerd worden), we vervelen ons met problemen (zo die al erkend worden), we vervelen ons met de gedichten (zo we die nog lezen). En we zijn zeker niet de enigen, want behalve dichters en critici is er vrijwel niemand meer die Nederlandstalige poëzie leest.”
Wanneer Dera egter die beginsels – soos uiteengesit in die reedsgenoemde manifes – op Van der Vegt se Exorbitants van toepassing maak, bereik hy die volgende slotsom: “Met zijn beroep op pathos en expansie heeft Van der Vegt zich in een prachtige positie gemanoeuvreerd: zijn gedichten gaan met hun aandacht voor nieuwe werelden en science-fictionelementen voorbij aan de poëzie die we gewend zijn, terwijl ze met hun herwaardering van het metrum tegelijkertijd herbezinnen op de periode die aan de moderne poëzie voorafging. Als het ruimteschip Exorbitans langs de vuurzee van een ster vliegt zonder te smelten, waant de lezer zich in een verre toekomst vol technologische hoogstandjes, maar tegelijkertijd geeft Van der Vegts vormvastheid hem of haar de sensatie iets ouderwets te lezen. Precies die spanning tussen een hoogst speculatieve inhoud en een metrische vorm is wat Exorbitans zo interessant maakt.”
Vir jou leesplesier plaas ek die eerste strofes van Han van der Vegt se epiese gedig hieronder. Lees gerus die volledige vers hier. (Op ‘n manier herinner dit nogal aan DJ Opperman se “Joernaal van Jorik“, is dit nie? Of is ek nou moedswillig? Of dalk eerder CJ Langenhoven se “Loeloeraai”? Mits laasgenoemde as gedig geeien kan word, natuurlik.)
Lekker lees.
***
In die Brieweboks is daar vanoggend twee belangrike kennisgewings. Ten eerste is daar die US Woordfees se persvrystelling oor die komende Versindaba-poësiefees, en tweedens ‘n uitnodiging deur Bernd Ebbo Visser wat bydraes versoek vir ‘n ‘benefietbundel‘ oor straatlewe en – bewonders. En, indien daar gekyk word na die indrukwekkende lys digters wat reeds hiertoe bygedra het, is hierdie beslis ‘n inisiatief wat verdien om ondersteun te word.
Aan die blogkant van sake is daar eweneens twee bydraes: Karlien van der Merwe wat die lente met ‘n vers aankondig en Jo Prins wat sy woorde leer skik na omstandighede.
Weereens ‘n kruiwa vol vreugde. Geniet dit.
LE
Zingend, ronkend, zwanger van horizonten,
rook van haar geschubde flanken slakend,
zo hangt ze boven het dok, de vliezen kloppend,
de vensters geloken, wachtend tot men haar gaan laat.
Exorbitans is haar naam, want zij zal buiten
elke bekende baan het heelal ontsluiten.
Aan ons de taak haar daarbij terzijde te staan.
Aan elke pier van de grote ruimtehevel
die over de rand van het zonnestelsel rolt
ligt wel een schip te wachten op het sein van vertrek,
maar geen smacht zo reisbelust als het onze.
Materie en antimaterie, van elkaar
gescheiden in twee bollen, herscheppen de aanvang
van het universum in haar borst.
Door een luik tussen haar schouderplaten
glijden we een voor een naar binnen en komen
in een gangenstelsel: gerimpelde membranen,
overeind gehouden door ribbenbogen.
Boven ons wordt een lamp helderder
die ons, glijdend langs de nok, op de weg
voorgaat en ons naar de cockpit loodst.
(c) Han van der Vegt (Uit: Exorbitants, 2006: De Contrabas Uitgeverij)