‘n Klompie maande gelede het Luuk Gruwez ‘n besonder insiggewende bydrae gelewer oor die ontluikende digterskap van Mark Boog; ongetwyfeld een van die meer opwindende (jonger) digters in Nederland. Daarom dat ‘n onderhoud wat deur Mark Iske met Boog gevoer is, en in die voorlaaste uitgawe van Meander verskyn het, my aandag getrek het. Twee vername pryse wat Boog reeds in sy relatief kort loopbaan verwower het, is die C. Buddingh-prys (2000) en die VSB-poësieprys (2006).
Vervolgens dan, enkele uittreksels uit die onderhoud. Op die vraag “Schrijft u nu losser of strakker, associatiever of bewuster gecomponeerd?” het Boog soos volg geantwoord: “Tussen los en strak, associatief en gecomponeerd zal ik blijven schakelen, simpelweg omdat het een de behoefte aan het ander opwekt. Ik betwijfel overigens of er sprake is van een tegenstelling; juist associatieve gedichten hebben een sterk verband nodig, een context.” Hierdie uitspraak het my in die besonder geïnteresseer aangesien dit dui op ‘n sterk ingesteldheid op die sogenaamde resepsie-estetika by die digter. So maklik vergeet ons dat die digproses ‘n kommunikasiesisteem is wat eers sy voltooiing vind in die oordrag na ‘n reseptor, hetsy leser of toehoorder. En dit wat gekommunikeer, of oorgedra, word, is juis die moment van ontroering. ‘n Gedig is myns insiens nie nét ‘n woordkonstruksie nie, maar bevat eweneens ‘n bepaalde emotiewe lading. Om dít te ignoreer, is om die reikwydte van jou vers te verminder. En daarvoor word “een sterk verband nodig, een context” benodig, inderdaad.
Ten slotte, nog ‘n aanhaling. Op die vraag “Maakt u veel versies van een bepaald gedicht?” was sy antwoord: “Dat is, door het gebruik van de computer, moeilijk te zeggen. Ik heb altijd het idee dat de meeste gedichten min of meer in één keer tot stand komen, waarna ik er uren- of dagen- of wekenlang, jarenlang voor mijn part, kleine wijzigingen in aanbreng, totdat het goed is. Maar als ik wel eens een oude versie van een gedicht terugvind in een notitieboek of een vergeten bestand, blijken die wijzigingen vaak ingrijpender dan ik me herinner. Ben ik toch aan het werk geweest.”
By Meander is daar ook ‘n hele aantal gedigte wat gelees kan word. Vir jou leesplesier plaas ek twee van hulle hieronder.
***
Vanoggend is daar drie bydraes om te geniet. Andries Bezuidenhout besin oor die oggendstond en alles wat vanjaar onafgehandel gebly het, terwyl Desmond Painter weer vertel van die brand wat verlede week Vrydag die boonste verdieping(s) van die Wilcocks-gebou by die Universiteit van Stellenbosch in puin gelê het en Pieter Odendaal oorskouend kyk na watter vaardighede hy tydens sy graadstudies aan dieselfde universiteit bygeleer het.
‘n Lekker dag vir jou, hoor!
Mooi bly.
LE
Naast iedere wieg
Naast iedere wieg een fee.
Moeder wringt. Vader knarst.
De fee zegt: ‘Nou ja, we zien wel.
Ik wil mijn voorspelling
later graag preciezer formuleren.’
Aan de lianen die het licht ons toewerpt,
zwaaien wezentjes van wezenlijk
onbegrepen aard: wild, vrolijk, angstaanjagend ook.
En geen zonsondergang om tegemoet te rijden,
geen dagboek om in te lezen.
De uren volgen zich genummerd op.
Sterrenstof! Een kamer vol van sterrenstof!
Wij hebben geleerd ons op ons gemak te voelen,
thuis te zijn, dat wil zeggen: nergens heen te kunnen.
***
Stad, bos
De stad is een bos. Hoog in de kruinen
uilen. Zie hun gele, vierkante ogen.
Maar ik bén geen muis. Ik schiet
het struikgewas in, steegje, ril willekeurig.
Uit de gebutste heupfles de laatste slokken,
brandend met een hopeloos vuur. In mij
dooft alles. ‘Op huis aan,’ herhaal ik,
‘op huis.’ Het ruist
in de boomtoppen, ritselt rond mijn voeten,
allerlei onopmerkelijks vindt plaats,
en de avond, de nacht is koud,
koud maar zwart.
© Mark Boog (Uit: Er moet sprake zijn van een misverstand, 2010)