DE SIRENE
In deze rubriek bespreekt Luuk Gruwez elke maand de dichtbundel (oorspronkelijk Nederlands of in Nederlandse vertaling) die het meest zijn aandacht heeft getrokken. De recensie is eerder al in De Standaard verschenen.
EEN VERZONNEN BESTAAN

‘Wat ik mijzelf graag voorhoud’, het debuut van de tweeëntwintigjarige Lieke Marsman wordt door enkele Nederlandse recensenten bejubeld als een der beloftevolste debuten van de jongste jaren. Daar valt inderdaad veel voor te zeggen, hoewel – zoals steeds bij een debuut dat boven het maaiveld uitsteekt – het klassieke gevaar van overschatting dreigt. Waarom charmeert deze poëzie? Lieke Marsman is jong en fris. Op foto’s die men in de pers gretig van haar afdrukt, oogt zij ontwapenend. En zij staat er: haar gedichten laten voor iemand van haar leeftijd een onmiskenbare eenheid van toon horen, iets wat haar blijkens een uitspraak in een interview na aan het hart ligt. Vrijwel alles in haar bundel is herkenbaar uit dezelfde pen gevloeid. Wat zij schrijft zijn absurdistische reflecties, meditaties, bespiegelingen. En als Marsman haar bestaan niet bijeen denkt of droomt, verzint zij het wel. Want ja, om het systeem in de wereld te achterhalen, moet je het verzinnen. Verzinnen is een vorm van zingeving: ‘(…) ik kan door alle bomen het bos zien,/ omdat ik achter alles iets verzin.’
Al in het eerste gedicht, toepasselijk ‘Vasthoudendheid’ genoemd, wordt de lezer getrakteerd op dat onverstoorbare malen in haar hoofd, op een concatenatie van overpeinzingen die elkaar blijven uitlokken. De dichter gebruikt voor de weergave daarvan een overvloed aan herhalingen. Dat is wat haar gedicht in beweging houdt. Beweging is trouwens datgene wat heden en verleden aan de toekomst linkt. Marsman schrijft: ‘(…) wat ik het allermooiste aan het woord stil vind,/ is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken,/ waardoor we elkaar kunnen vragen, waarom we/ nog steeds niet gaan slapen.’ Daar is het haar om te doen: dat het minieme nog even voortduurt, zodat zij al wat zij zichzelf blijkens de titel van haar bundel voorhoudt, nog even mag behouden. Zij is uit op tijd die blijft, verleent een boost van betekenis aan het woord ‘nog’. Misschien is dit niet in de eerste plaats een bundel waarin eeuwigheidshunker het hoogste doel is, maar veeleer een waarin de dichter het op toegevoegde tijd heeft gemunt. Voor iemand van wie zelfrelativering bijna op een demonstratie lijkt, is eeuwigheid namelijk te hoog gegrepen. Liever jongleert zij complexloos met het alledaagse. Zo onschuldig als Lieke Marsman op haar foto’s oogt, is zij overigens niet. Soms neigt zij zelfs tot het vileine. Ook dat maakt haar herkenbaar voor de modale lezer met een haast natuurlijke fascinatie voor respectabele rampen. Bijvoorbeeld in het gedicht ‘Western’, waarin zij eerst een accuraat sfeerbeeld oproept van een trein in een of ander cowboyland met alle clichés die daarbij horen en vervolgens bekent dat zij erop hoopt dat de brug waarover hij straks dient te rijden, instort. Zij ontpopt zich hiermee als een wellustige ramptoerist. Er staan in de bundel wel meer van dit soort laconieke medelingen waarmee de dichter er niet voor terugdeinst zichzelf zonder pardon onderuit te halen. Misschien is dit zelfs een van haar kwaliteiten: haar zelfspot is een kritische reflectie die bepaald gevederd lijkt voor een dichter die nog maar pas uit het ei is gekropen.
Doorgaans komt een debutant niet los van zijn ik, stelt hij zich daarover geen vragen. Niet zo Lieke Marsman. Zeer matuur is deze bespiegeling van haar waarmee zij zich onthecht van de persoonlijke biografie: ‘We zijn heel stil terwijl ik haast voor het eerst een gedicht schrijf/ waarin ik niet begin met enkel ‘ik’ (…).’ Het zijn woorden die erop wijzen dat de dichter, hoe jong ook, al beseft dat het persoonlijke pas interessant is wanneer het tot iets universeels wordt getransformeerd. En inderdaad, hier spreekt iemand die, precies omdat zij in staat is los te laten, de buitenwereld toelaat zonder dat zij er haar eigen identiteit moet bij inboeten.
Soms krijg je de indruk dat de gedachten met Lieke Marsman aan de haal zijn gegaan, maar misschien vindt zij dit helemaal niet erg. Misschien streeft zij dit juist na. In het interview dat ik hierboven al heb vermeld, beweert zij dat zij af moet van het idee dat elk woord betekenisvol moet zijn. Natuurlijk is dit zo. Maar alles is een kwestie van balans. Hier en daar lijkt haar formulering mij toch iets te gratuit. Het is zaak te weten hoeveel betekenisloosheid poëzie verdraagt. Natuurlijk, de realiteit die Marsman beschrijft, lijkt er soms een tussen slapen en waken in. Zij streeft die bizarre mix tussen het bijzondere en het triviale na, lijkt het overzicht te verliezen op wat waar is en wat niet. Bijvoorbeeld in een gedicht als ‘Fabels’ dat eindigt met het vers ‘terwijl het niet waar is’. Zo rationeel is zij wel: niet voor niets studeert zij filosofie. En zelfs als zij zichzelf laat gaan, dan behoudt zij nog voldoende zelfreflectie. Haar dromen mogen, maar op haar condities. Hoewel! ‘Ik zie hoe we zijn/ opgebouwd uit lagen waar we niet langer/ aanspraak op maken (…),’ heet het. Verlies je als dichter dan toch niet je gezag over wat je geschreven hebt en begint dit geschrevene, of je het nu wil of niet, dan toch niet zijn eigen leven te leiden?
Deze vaststellingen hebben uiteraard gevolgen voor de lezer. Die krijgt de indruk dat hij Lieke Marsman voor even volgen kan. Maar al snel blijkt dat hij zich vergist. Het is de dichter te doen om de ontbloting van een systeem dat ook in het onlogische, zeg maar het ogenschijnlijk nonsensikale, kan schuilgaan. Zij zingt een lied van schijn en wezen. ‘Ik wist nog niet/ goed wat echt was (…),’ heet het. De angst voor het gecreëerde: het is het eeuwenoude thema van de schepper die bang wordt voor zijn eigen schepping. Hier luidt het als volgt: ‘Ik ben voor helemaal/ niemand bang, maar wel/ bang voor het woord/ niemand.’ Niemand is wat zij met man en macht vermijdt te zijn. In het titelgedicht schrijft zij: ‘De hele dag draag ik mezelf/ boven mezelf uit.’ Om gelukkig te zijn is het soms zaak te denken dat je gelukkig bent. En ook elders houdt deze problematiek van bestaan of niet bestaan haar bezig. ‘Stel je voor/ dat je jezelf enkel voort kunt planten/ door niet meer te bestaan.’ Het is prettig te lezen hoe Marsman voor de definitie van haar identiteit microkosmos en macrokosmos met elkaar confronteert. De oerknal zit als het ware ook in haar eigen lijf.
Luuk Gruwez
_____________________
Wat ik mijzelf graag voorhoud

LIEKE MARSMAN
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 56 blz., 14,50 euro
AANTAL STERREN:
***
OERKNAL
’s Avonds zegt een natuurkundige op televisie
dat het ook mogelijk is dat het heelal op een dag
niet langer zal groeien, maar langzaam, sneller
dan het licht, ineen zal klappen. In dat geval
zouden er na ons nog triljoenen heelallen
kunnen ontstaan en hangen we nu slechts
onder aan een stamboom van universa. Stel je voor
dat je jezelf enkel voort kunt planten
door niet meer te bestaan.
’s Ochtends, wanneer ik bij de start
van een dag zie hoe ik opnieuw ben gaan
ademhalen, vergelijk ik dit heen en weer
gegooi van sterren met mijn op en neer
gaande borsten, met de antenne van
een radio, die je doelloos in en uit
kunt blijven schuiven en vervolgens,
vooralsnog mijn meest geslaagde poging,
met een zeeanemoon.
Lieke Marsman
Goed geschreven, met een aansprekend gezichtspunt van de recensent.
Spelling: medelingen => mededelingen.