Glasscherven op een muur
Eens zaten jullie om jenever heen en wijn maar
jullie moesten kapot, van fles naar gruzelementen.
Iemand heeft jullie ooit fluitend in cement gestoken.
Gedacht: ‘Wat ben jij mooi stuk, glas, ik zal jou naar
het westen laten wijzen. Het beste lijkt me dat voor
jou, doorzichtig groen.’ Daar steek je nu van noen tot noen,
van winter tot winter. In oude handschoenen uw splinters.
Raid
Achter de scherven van een keukenraam tuimelt
op de vensterbank een buitelpoppetje na. Brood
bleef ongebroken. In de geurige boomgaard hijgen
verdoolde verkenners tegen een jonge laurier
uit. Ze schrikken hevig op van het ochtendlijk
genadeschot. IJlbodes talmen met de vlag
in top. Wachten op het runnen van het bloed.
Knetterende vlaggen
Heiliger dan het bloed van martelaren was
voor de profeet de inkt van geleerden. Dat
we dat weten, in koelen bloede weten. Geen
keuze. Veel oorlogen moeten nog beginnen, met
staal en holle leuzen. Aangewaaid komen langs
alle kanten woorden (het ene oor in, het andere
ook): kinderhanden moedertalen vaderlanden.
Aubade met geheven vuisten
Dit schamel verweer op krakende podia mag
de ochtend niet verontrusten. Terstond herzien
dan ook de dauw op krekels, dit houten gevoel,
deze verleden zonden. Oliehandelaren sturen
jonge soldaten met lege helmen ongekende landen
in. Zij kennen letters slechts van televisieschermen.
Straks zijn ze verder van huis. Verder zijn ze dan.
Trucage
Het is wat: een tijd waarin nog geloofd wordt,
een tijd waarin matrassen streepjes hebben,
uit kussens veertjes steken. Messen met
paarlemoeren heft trillen in geurig wildgebraad,
en van gezuiverde zinnen slaan vlammetjes.
Wij werden wie we zijn. Vermoed: achter
doorkijkspiegels worden kushandjes geblazen.
Pal
Achter stamelende ruiten laten mensen zich
groeten, zonder ongeduld. Het knispert van
woorden als zwerfvuur. Hoe kinderen overal
hetzelfde woord voor moeder kennen. Langer
thuis, bang er niet. En zeker niet van kleine
lettertjes. Vertrouw ze. Lees ze. Vrees ze niet.
Schrijf ze groot: KLEINE LETTERTJES!
IJzerhard
Stalen glans op paars blad. Op hoge stelen wiegt
de ijzerhard. Middaguur in onze hortus botanicus
liegt niet: het land van gisteren is toe. Alles bloeit.
Ik hoor kinderen op een nabijgelegen schoolplein
driewerf hoera roepen. Er wordt traag gesproeid
door een man die graag bezorgd lijkt. Soms wil hij
de tuin uit hollen en het op een gillen zetten, maar
zijn bladeren houden niet van geluid. Het ruikt naar
zoethout. Een koolwitje laveert tegen wind in, en zand
wijkt zachtjes voor zaad. Wolkjes zijn licht en de goden
nabij. Laat alle mensen maar weten waar de verhalen
over gaan. Wie een grens trekt heeft een huis.
(verschenen in de bloemlezing Smeedwerk,
Poëziecentrum Nederland, Bredevoort, 2007)
© Bert Bevers, 2011
Bert Bevers (º 1954, Bergen op Zoom, Nederland) is dichter en beeldend kunstenaar. Hij werkt en woont reeds sedert de vorige eeuw in Antwerpen (België). In 1997 verscheen Afglans, een bloemlezing uit zijn eerste uitgaven. Sindsdien verschenen de bundels In de buurt van de wereld (2002), de viertalige editie Reservoir (2004), Uit de herinneringen van een souffleur (2005), Onaangepaste tijden (2006), Lambertus van Sint-Omaars beschrijft de wereld (2007) en Andere taal (2010). Later dit jaar verschijnt Arrondissementen, met twintig gedichten bij de arrondissementen van Parijs. Hij schrijft geregeld poëzie bij het werk van beeldende kunstenaars als Ron Scherpenisse en Bert Timmermans. Bert Bevers is lid van de raad van bestuur van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Hij onderhoudt verschillende blogs, die te ontsluiten zijn via zijn website www.bertbevers.com |