Een stevig verval. Dat kent Leuven op bepaalde plaatsen. Van de tuin van het Van Dalecollege was het, via het Wolvepoortpad, echt een kwestie van áfdalen naar de Redingenstraat. Vandaar kuierden we door het Groot Begijnhof langs de Schapenstraat en de Elzasgang naar de Naamsestraat. Het was drukkend warm, en volledig windstil. Daar, in de schaduw van de Sint-Kwintenskerk, rustten we even uit in de koelte van de Kapel van Jezus in ‘t Steentje. Leuvenaars noemen die ook wel de Kapel van Janneke de grijzer. Vroeger stond er een beeldje van een wenend ventje. Wenen is in het Leuvens dialect grijzen. Janneke de grijzer betekent dus Janneke de wener. Het beeldje werd in vroeger tijden door ouders aangeroepen om te verkrijgen dat hun peuters en kleuters minder zouden huilen. Daarbij zong men volgend liedje:
Janneke de grijzer
Tien pond ijzer
Tien pond lood
Janneke de grijzer is niet dood
Het is een sober, niet bijster goed onderhouden kapelletje. We staken elk een kaarsje op, en lieten de omgeving op ons inwerken. Ik pakte mijn opschrijfboekje en noteerde Een duister fonkelen. En Wij weten niet goed wat te denken. Daar zou misschien wel een gedicht van komen, dacht ik. Het is er nog steeds niet. En dat komt omdat ons vanaf toen vooral een merkwaardig fenomeen is bijgebleven. Terwijl ik daar wat zat te mediteren, fluisterde mijn lief: “Kijk, kijk naar de vlammetjes!” Vol verbazing zagen we hoe die naar links neigden. Alle negen. Die van de twee die wij zojuist hadden aangestoken, en van de zeven die er al brandden toen we binnenkwamen. Er stond geen merkbaar zuchtje wind. Het tochtte niet. En ze bogen ook allemaal, op een verse kaars of op een bijna opgebrande, op identiek dezelfde wijze naar links. Ik had tijd genoeg om mijn camera te pakken en een foto te nemen. Even later rechtten ze zich, eveneens zonder aanwijsbare reden, collectief. De rest van de dag spookte de regel Janneke de grijzer is niet dood door mijn hoofd….