De zondares vindt de verkeerde verlossing in de generische grot
De zondares in de grot is maar een pyromaan
Ze draagt een kruisje
De linkerarm is korter dan de rechter
Het kwelt haar.
Meer dan de brandstichtingen
Ergert het de zondares
Dat juwelen nooit symmetrisch zijn
Niets is ooit evenwichtig
Haar gezicht nog het minst.
In de grot ruist water
Het klinkt onderbroken
Alsof het picknickobstakels moet overwinnen
De zondares eet zo proper mogelijk.
Wanneer een man de grot betreedt
Verstopt ze zich achter een formatie
Die op een steigerende neushoorn lijkt
Maar ze houdt het niet vol.
De zondares vraagt de vreemdeling of
Hij het weet, of het evolutionair mogelijk is:
Steigeren neushoorns in het wild?
De vreemdeling haalt zijn schouders op
En zegt streng dat de vraag onnozel is.
Het ruisen stopt
En in een nis verschijnt een gezicht
Het is het gezicht van de vreemdeling
In de spiegel ziet hij er wrokkig uit.
Dan confronteert hij mij
Met de brandstichting van zijn lievelingsboot
Ik ben bloot
Op het kruisje na
Mijn rechterhand verstopt mijn mond.
De vreemdeling beweert dat ik hopeloos
Scheef ben in mijn bovenhelft
Hij vingert mij
Mijn onderhelft klopt
Maar ik denk er niet aan
De twee helften in een schreeuw te verenigen.
© Delphine Lecompte, 2012