Annemarie Estor. Zelfontsnapper
Zelfontsnapper
Nog nooit hadden we een lijk gekust.
We bewapenden hele bataljons strontvliegen
met liefde en tuberculose.
We vochten.
We verachtten de dood in de bergen
zozeer dat we naar bewijzen zochten
dat we leefden.
Onder het fluweel,
onder de stenen,
het gif opsnuivend,
baby’s bolle wangen.
De geur van geïmpregneerde tenten.
Het verscheurende nut van dansen.
Het ding dat onder onze polsen omhoog kroop.
Het stof rond de brandstofdop.
We explodeerden in elkaar.
Het leven was een eindeloos schadeformulier
en baby’s bolle wangen.
We gingen dieren binnen
om te kunnen voelen waar hun gehuil vandaan kwam.
We wiedden distels
om de eenzaamheid niet te hoeven voelen.
Vlinders wisten niet meer waar te gaan.
We waren blind geworden voor winkels.
Hebben en geld diende nergens meer toe.
Nu we geen wimperextensions meer wilden,
specialiseerden we ons in zelfontsnapping.
We lieten iemand komen, een man met een
zwart fluweel waaronder lichtgevoeligheid.
De man dook onder zijn doek
blind voor licht, ziend voor liefde.
Hij schoot op ons.
Op het eeuwige lied van de kuddedieren.
Op schokkende middenriffen en zorgwekkende harttonen.
De man onder het doek
zag hoe ze kwamen om de lucht te stelen.
Hoe de hommel sliep
in de paarse artisjokkenbloem.
De hommel wilde niet afspreken
in appartementen van vrijgezelle mannen.
De strijder
die het haar vlechtte van de strijder
zong loj loj loj
en vlechtte met distels een kroon.
De vallei was volgestroomd met auto’s.
We stalen de stank van de steen.
We bewaarden hem in onze diepste broekzakken.
De stank van de steen was onze enige schat.
We bouwden de torenvalkennestkast om
tot een nestkast voor de steenuil
want de torenvalken zaten in de torenvalkpastei
en de steenuil was gekomen om de lucht te stelen.
En iedereen bestal iedereen
en dat was prima zo.
Tijdens het stelen leek het even
dat we weer leefden.
Ooit hadden we tuberculose
en lief.
En verachtten we de dood in de bergen.
© Annemarie Estor
Antwerpen, Oktober 2019