TEKSTVERKLARING
Deze dichter beschouwt de woorden
als zijn personeel. Zij moeten vooral
zijn vitale taaleigen uitbeelden als
een kamer vol opgesloten eeuwigheid.
Daarbuiten valt er maar bitter weinig
te vermelden. Alles werd immers al
uitgelegd in een verhelderende stilte.
Elke ruimte wordt ondoordringbaar.
En de dag eindigt weer stuiptrekkend.
De wind neuzelt nog in de struiken.
De duisternis vat vuur.
© Willen M. Roggemann