R.E.M. – Up (1998)
Het was een grote verrassing, of eigenlijk meer een teleurstelling, toen ik als student, ergens in het najaar van 1998, in een Leidse platenwinkel voor het eerst luisterde naar Up van de Amerikaanse band R.E.M. Het album begint met het nummer ‘Airportman’, dat is opgebouwd uit synthesizergeluiden, een drumcomputer en gemompel. Dat had ik niet van de band verwacht, en ik waardeerde het ook niet. Ik besloot het album niet te kopen. Pas toen een paar maanden later een live optreden werd uitgezonden, met voornamelijk nummers van Up, viel het kwartje. Ik kocht het album alsnog en draaide het opnieuw en opnieuw, en werd steeds verder een mij tot dan toe onbekende wereld ingetrokken. Een vreemde wereld: duister en lief. Een album met de meest poëtische en persoonlijke teksten die zanger Michael Stipe tot dan toe had geschreven: wanhopige teksten over o.a. religie en technologie, die daarbij ook een soort afscheid inhouden.
Aan het eind van de jaren negentig was R.E.M. eigenlijk alweer passé. Hoewel al actief sinds het begin van de jaren tachtig, braken ze in 1991 door met de hit ‘Losing my religion’ en het album Out of Time. Dat succes werd voortgezet met Automatic for the people (1992), met hits als ‘Everybody hurts’ en ‘Man on the moon’. Het probleem was een beetje dat dit twee rustige, akoestische albums waren: daar kon je niet mee op wereldtournee. Daarom werd bewust een album gemaakt waar je stadions mee kunt vullen: harde tracks met veel overstuurde gitaren (Monster uit 1994); maar daarmee verloor de band ook veel van het publiek dat bij de folky voorgangers was aangehaakt. Tijdens de tournee werden de bandleden vervolgens geplaagd door gezondheidsproblemen. Zanger Michael Stipe kreeg een hernia, bij gitarist Mike Mills werd een tumor verwijderd en drummer Bill Berry werd getroffen door een hersenaneurysma. Deze laatstgenoemde verliet R.E.M. na zijn herstel.
In februari 1997 werd begonnen aan Up, het elfde studioalbum. De drummer werd niet vervangen: zijn partijen werden ingevuld door sessiemuzikanten en drumcomputers, waar de band al eerder mee was begonnen te experimenteren. Maar meer dan zijn drumpartijen werd Berry’s persoonlijkheid gemist. Hij bleek degene die de andere bandleden scherp hield en die ze in staat stelde met elkaar te communiceren. Dat viel weg en zorgde voor grote onderlinge spanningen. Gitarist Peter Buck, de meest gedisciplineerde van het drietal, werkte gestaag door aan het album, voornamelijk met producer Pat McCarthy en een aantal sessiemuzikanten, want bassist Mike Mills was vanwege een persoonlijke crisis veel afwezig en zanger Michael Stipe had te kampen met een writers block. Toen de deadline naderde, bundelde het drietal de krachten om op de basis die er lag nog één, laatste, album af te leveren en zodoende kwam een wonderlijk geheel tot stand.
Up is een reis. De synthesizergeluiden van opener ‘Airportman’ brengen je in de stemming, of beter gezegd: een toestand. Het is het hele album door een wazig soort wachten. De afkorting R.E.M. staat voor Rapid Eye Movement en verwijst naar de beweging die de ogen in een bepaalde fase van de slaap maken. Ik heb dat altijd een passende naam voor de band gevonden, omdat met name de teksten, maar ook de muziek, zich op een onderbewust niveau afspelen. Het album duurt relatief lang en is niet erg toegankelijk. Er staan wel hits op (‘Lotus’, ‘At My Most Beautiful’, ‘Daysleeper’) maar het geheel laat zich toch kenmerken als een vreemde verzameling geluiden, wendingen, beelden en verwijzingen.
‘At My Most Beautiful’, waar bewust het Pet Sounds-geluid van de Beach Boys in wordt benaderd, is daardoor tegelijk licht en zwaar. Het is misschien wel het meest directe liefdesliedje dat R.E.M. heeft gemaakt: ‘I’ve found a way to make you/ I’ve found a way/ A way to make you smile’. De begeleiding refereert duidelijk aan Beach Boys-liedjes als ‘God Only Knows’, maar de piano is bijvoorbeeld veel zwaarder aangezet, het koortje is ijler en de drums zijn harder. Dat heeft een vervreemding tot gevolg die, zeker in de context van het album, heel goed werkt.
De manier waarop tekstschrijver Michael Stipe zijn writers block heeft overwonnen is indrukwekkend. Al eerder in hun carrière kroop hij in de huid van personages, waarmee hij de randen van de waanzin verkent. Op Out of Time gebeurde dat bijvoorbeeld in ‘Country Feedback’; hij trekt die lijn op Up door met gelijkluidende personages als ‘The Apologist’, ‘Sad Professor’ en ‘Daysleeper’. De protagonist in ‘Hope’ (dat in melodie en tekst verwijst naar Leonard Cohens ‘Suzanne’) is er ook zo één: ‘You want to cross your DNA with something reptile’. Liefdesliedjes als het eerder genoemde ‘At My Most Beautiful’, maar ook bijvoorbeeld ‘You’re In The Air’, klinken dan weer heel direct en persoonlijk. Vóór Up weigerde de band principieel de teksten af te drukken, maar bij dit album ontkwamen ze er niet aan: het tekstboekje is feitelijk een dichtbundel. Lees bijvoorbeeld de tekst van ‘Parakeet’:
You wake up in the morning
And fall out of your bed
Mean cats eat parakeets
And this one’s nearly dead
You dearly wish the wind would shift
And greasy windows slide
Open for the parakeet
Who’s coloured bitter lime
In het omineuze slotnummer ‘Falls to Climb’ lijkt Stipe vooruit te lopen op het einde van de band. Dat bleek voorbarig. Na een aantal therapeutische gesprekken besloot de band toch door te gaan. Met wisselend succes: R.E.M. bleek nog één geweldig album in zich te hebben (Reveal uit 2001). Na een reeks mindere albums werd uiteindelijk (in 2011) de stekker alsnog eruit getrokken.
Ik draaide Up in wat resteerde van mijn studententijd eindeloos, zodanig dat mijn huisgenoot me eens vroeg wat ik toch met het album had. Met studentikoze pathos antwoordde ik: ‘Het is het geluid van mijn ziel!’ Grapje natuurlijk, al denk ik nu nog steeds dat ik geen beter antwoord had kunnen geven.
Mooi (1): Jean Fouquet – Madonna omringd door serafijnen en cherubijnen (circa 1450)
Mooi (2): Elliott Smith – From a basement on the hill (2004)
Mooi (3): Herman Gorter – Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (1930)
Mooi (4): Gustave Courbet – L’Origine du Monde (1866)
Mooi (5): Pablo Picasso – Fille devant un miroir (1932)
Mooi (6): Anne Frank – Het Achterhuis (1947)
Mooi (7): Aaron Kunin – Love Three (2019)
Mooi (8): Barbara Corday en Barbara Avedon – Cagney & Lacey (1981-1988)
Mooi (9): Deborah de Robertis – Miroir de l’origine (2014)
Mooi (10): Chr. J. van Geel – Het Zinrijk (1971)
Mooi (11): Dimitri Shostakovich – 24 Preludes en fuga’s, Op. 87 (1952)
Mooi (12): The Beatles – The White Album (1968)
Mooi (13): Hadewijch – Visioenen (begin 13de eeuw)
Mooi (14): René Girard – La Violence et Le Sacré (1972)
Mooi (15): Claude Monet – Les Nymphéas (1914-1926)
Mooi (16): Alfred Schaffer – Wie was ik (strafregels) (2020)
Mooi (17): Paul van Ostaijen – De Feesten van Angst en Pijn (1918-1921)