Frank de Crits. kleine grimmige gedichten
Monday, May 30th, 2011(zestien tot nu toe april 2011 )
kous (zij)
ik trek haar aan ik trek haar uit
zij ligt verborgen tussen wasgoed
zich te verkneukelen van plezier
zij ontdekte het gat in haarzelf
ik zoek haar vind geen dubbelganger
in het kerkhof van de verloren sokken
is er gehuil pijn over verlies
nooit zien ze elkander weer
broek (hij)
twee pijpen die rook ik niet ongestraft
een trap onder of boven
een kruis dat laat hangen
een rits in een flits
mama draagt hem
ik stroop hem langzaam op
omdat de kelder onder water staat
ik draag nooit witte sokken
vergrootglas (het)
hoe groot is mijn glas
dat ik mezelf zo groot zie
zo groot als mijn bal aan flarden
of groter dan de scheur in mijn beer
zijn grote mensen groot in mijn glas
of zijn ze juist zo klein als mijn duim
later word ik zeker een groot mens
als de mens mijn glas maar niet breekt
kapstok (hij)
hangt wezenloos eenzaam
te wachten op een kleed
dat gekreukeld zichzelf wil zijn
en parmantig gedragen
zonder haak is hij verloren
ik ben een gitaar zonder snaren
piano zonder toetsen
ik maak vallend geluid
mes (het)
ik snij je nog wel eens kapot
met mijn bot mes
ik doe mijn bord schreien
en streel je vlijmscherp
je bengelt aan een touw
en ik luk er niet in je weg te snijden
wat kan ik voor je ruilen
mijn lepel of mijn knikker
lepel(hij)
hij slurpt pletst duikt in de soep onder
van water met water en raap en een eenzaam
stukje vlees dat dobbert hij wijst
schraapt zand uit een dikke muur
ik zie ogen van vet hoop op een schuimspaan
ik schep ogen uit in een emmer vol
denk aan de oorlog van malaparte’s
verhaal een geschiedenis in de balkan
schoen (hij)
uitrappen die schoen zonder schroom
dat verlicht dat bevrijdt
zo kan ik over verlies praten
na het paardjesspel de pitjesbak
en over de knobbels in mijn veters
heb ik een filosofisch gesprek:
ze zijn parallel oneindig
kan ik de dubbele knoop ontwarren ?
vork (zij)
steken in kippenborst
en ananas veel te zoet
neerhof vrucht uit het zuiden
kerrie verbrandt gehemelte
ik plof vier tanden in mijn dij
bruusk met woede op mezelf
vermink kwets mij
een framboos boven de knie
bord (het)
op het bord werd het hoofd
de tafel gezet
de erwtjes van de worteltjes
gescheiden in slagorde opgesteld
een slak gleed over mijn bord
met een vork haalde ik haar
net niet in noch met een lepel
onherroepelijk verdween ze aan de einder
washandje (het)
‘s morgens wrijft het ogen
verwijdert prut en slaap
wist mondhoeken uit
van borst en oksels zweet
mijn buik is gezellig rond
mijn lul vind ik heerlijk
om wassen rondom eikel
mijn aars tekent een zebrapad
zakdoek (zij)
vier geplooid in broekzak
geen uitstulping of bol
akelig en spannend
nooit papier maar fijn linnen
ik haal natte snottebellen
uit mijn neus kijk er naar
slinger ze gezwind op zakdoek
ik ben het beste snotjong
knikker (hij)
schieten naar het lege putje
met duim in plooi van wijsvinger
knikker tegen knikker
kinderspel om nikkelgeld
ik spring erop en erover
win en knipper met de ogen
wimpers vol tranen
speel vals voor mijn leven
tafel (zij)
massief en parmantig op vier poten
staat ze eenzaam te pronken in de winter
met een ringvingerdik sneeuwkleed de
tuin is wit heeft groen verdonkermaand
omringd door naastenliefde tussen
wijn en woorden die slaan en kwetsen
in scherp sober zijn is de wraak lemmet
die familie middendoor snijdt om geld
stoel (hij)
hij stond bij haar zijn grote vriendin
te kraken en te zuchten en dichterbij
te komen hij wou een stukje van de
taart de kaart van de wereld uitgespreid
er ontstond een conflict over een morzel
gronds hij brak zichzelf op het hoofd
van zijn tegenstander sloeg aan spaan-
ders en stierf in de vreselijkste pijnen
mouw (zij)
ik kan het vuil van de tafel vegen
en de kruimels verzamelen voor
de groten de machtigen om hun
wereld te behagen te ondergraven
ravachol blies jullie allemaal om
durruti schoot jullie overhoop
bakoenin beet in jullie oren
en ik wens jullie de tafelrand
de onderbroek (hij)
over het hoofd trekken met ezelsoren
uilskuiken verbaasd door waspoeder
witter dan wit onmogelijke vlek raar
de rekker houdt ballen sappen op
hij snijdt bilnaad middendoor een
ganse dag tekent hij een landkaart
met een kleur van bloed en sporen
van afgang zichzelf zien in een spiegel
de onderlegger
sporen van vertwijfeling wijn etens-
resten as van de nooit gerookte
sigaret in het café zonder bier
het gesprek verschraalt aan de rand
zo tekent hij de veldslagen van de ebro
guadalajara jarama en brunete schematisch
met een potloodstift
de dolk (hij)
te glinsteren lag hij het lemmet
zo blank het heft gegrift een naam
versierd met één robijn in het midden
zwart te schitteren in zijn hand
het bloed droop onheilspellend traag
of was het juist snel met één haal had
hij zijn keel overgesneden
al lang ver over de wanhoop heen
© frank de crits. mei 2011
frank de crits is geboren in Oudenaarde 24 december 1942. hij leeft en woont in Brussel sinds 1960, studeerde filosofie aan de Vrije Universiteit Brussel – studies die hij nooit afmaakte. hij werkte tien jaar in een verzekeringskantoor werkongevallen. daarna op het ministerie van cultuur:documentatiedienst. de crits was van 1980 tot 2009 secretaris van de middagen poëzie en proza in Brussel. hij publiceerde een zevental dichtbundels, de laatste in 2010:”dichterbij brussel”. hij is lid van het Brussels dichterscollectief; www.brusselspoetrycollective.net bestaande uit vier dichters uit verschillende taalgemeenschappen. de gedichten die u nu leest komen uit een binnenkort te verschijnen. |