DE SIRENE
In deze rubriek bespreekt Luuk Gruwez elke maand de dichtbundel die het meest zijn aandacht heeft getrokken.
MEER DAN DE DINGEN
Er doen over de gedichten van Pim te Bokkel (1983) meningen de ronde die mij aanvechtbaar lijken. Zijn zij echt, zoals men hier en daar beweert, zo vrolijk? Ik word niet bepaald vrolijk van vrolijke poëzie. Ik vind haar namelijk maar zelden poëzie. Maar deze gedichten vormen daar dan een uitzondering op. Bovendien staat in Te Bokkels bundel minstens één gedicht dat op het tegendeel van vrolijkheid lijkt te wijzen. De tweede helft daarvan gaat als volgt: ‘Er was een gat in de grond/ waar je kist in kon/ Er lag een mooie hoop zand in de zon/ Er ging een schep zand in het gat/ toen hup een steen erop/ een gat/ en dat was dat’. Het akelige aan geluk is dat iedereen weet dat het op een mooie dag op is.
Nog zo’n discutabele mening: de achterflap vertelt ons (misschien bij wijze van grapje) dat deze nieuwe gedichten ‘woest romantisch’ zijn. ‘Woest romantisch’: waar haalt men het? De dichter verminiatuurt dat woeste dan wel heel erg grondig; het krijgt een zuinige, Hollandse ondertiteling. Desondanks of misschien wel dankzij dit feit ligt hier een geslaagde bundel voor ons.
Te Bokkel voelt zich zowel in de abondantie van Pessoa als in de schaarste van Faverey thuis. Hij behoeft geen sokkel om er zijn dichterlijke ego op te showen en hij beschikt evenmin over een kansel van waarop hij een beate poëtica kan uitgalmen: weinig waarschijnlijk dat hij die ooit heeft gehad. Hij vult niets in en hij verkondigt derhalve niets. (Soms is dit zelfs iets te weinig, zoals enkele minder geslaagde gedichten uit zijn eerste cyclus bewijzen.) Hij twijfelt en hij uit die twijfel op een syntactische manier, bijvoorbeeld door een gedicht dat hij ‘Liedje’ noemt, op te hangen aan het woordje ‘als’ en vervolgens geen enkele zin te voltooien, wat het gedicht bewust amechtig maakt en niet erg melodieus. Toch gaat Pim te Bokkel voor muzikaliteit. ‘De la musique avant toute chose’: zo tiranniek als in Verlaines ‘Art poétique’ is hij niet, maar hij gebruikt af en toe een amalgaam van assonanties, rijmen en herhalingen die uitnodigen tot dans. Vaak lijken zijn gedichten liedjes, bedrieglijk simpele wijsjes.
Vele van deze verzen klinken hypothetisch. De dichter heeft de dingen niet in de hand; zij gaan met hem aan de haal en hij laat dat grootmoedig toe. Zij maken ook nieuwsgierig naar de mensen die ermee in aanraking komen. Zij zorgen er namelijk voor dat elk tafereel met voldoende attributen wordt gemeubileerd. Vervolgens vraag je je als lezer af: waar zit de mens en hoe gaat die met de dingen om? De twee markantste personages die hier worden neergezet, zijn (al wordt het niet met zoveel woorden gezegd) ’s dichters eigen kinderen: Arno en Lieke, wier naam spontaan refereert aan ‘liedje’. Hij laat hen met de stormachtigheid van wie piepjong is en gezegend met het belangrijkste verstand ter wereld het universum van de dingen ontdekken en daarna ook innemen. Hij verzet zich daar ook niet tegen. Zij zijn allicht verantwoordelijk voor een deel van de titel van deze bundel: met de macht die kinderen eigen is, doen zij de dingen dansen; zij brengen er in elk geval deining in aan. Er zit veel beweging in deze gedichten en soms is die ook vrij nauwkeurig te volgen, zoals in het gedicht ‘Noviomagus’ dat over Nijmegen gaat. De dichter laat zijn dochter met haar fietsje uitbreken tot buiten de stad. Hij staat zelfs toe dat zij hem verlaat. Zij mag, althans voor de duur van een gedicht, haar eigen weg kiezen, los van haar oorsprong en bij nader inzien ook van haar vader die een stip in de verte wordt. Te Bokkel gunt zijn kinderen een controleerbare anarchie: Arno met zijn skelter en Lieke met haar fiets krijgen, hoe jong zij ook zijn en de ene al meer dan de andere, een zekere zeggenschap over hun levenswandel.
Dat blijkt uitvoerig uit de tweede cyclus die – gek genoeg – net als drie andere cycli ‘dingen’ heet. (Alleen de voorlaatste cylus krijgt een andere titel, namelijk ‘dansen’.) Arno is hier dominant aanwezig, bijna als een alleenheerser of als een soort Rambo. Er is een verjaardagsfeest voor hem aangericht. Hij verkent zijn grondgebied dat zich afwisselend buiten bevindt, in de tuin waar de visite plaats zal nemen, en binnen, in wat op zijn nog onervaren netvlies moet overkomen als een rariteitenkabinet waar dingen als afwasmachine, tandenborstel, fruitschaal, enz., de aandacht opeisen. Ook de bromvlieg wordt in deze omgeving een soort ding. Immers, Te Bokkel schaart zich achter de uitspraak van Alberto Caeiro, heteroniem van Fernando Pessoa: ‘(…) alles is dingen.’ En ‘alles danst’, staat er in het gedicht dat ons met Arno laat kennismaken. Net als Lieke laat ook hij de dingen dansen. Het verschil is dat zijn wereld nog minder uitgestrekt is dan die van haar. Hij pendelt tussen wat zich binnenshuis bevindt en wat daarbuiten ligt, in de directe omgeving van de tuin. Hij flirt met de kier tussen binnen en buiten. ‘Achter de heg is de weg/ is het ergens,’ lezen wij. Maar verder dan daar mag niet. Hij kan die weg maar op tot iemand ‘stop’ roept. Zonder probleem dwaalt zijn aandacht daarna af van het buiten en de hem fêterende visite. Hij wordt plots gefascineerd door het diepste binnen, dat van de diepvrieskist: ‘Het is een mooie dag voor ijs/ en ergens moet visite zijn/ als Arno met de ijsbeer in de diepvriesnacht/ verdwijnt.’
Wat kan het kennelijk iets oudere Lieke dat Arno niet kan? Zij heeft een groter ruimtelijk gevoel en is meer gespecialiseerd in kijken. Zij kan zozeer kijken dat haar kijken bijna bijten wordt: haar ogen lijken broodkorst te willen verorberen. Ook brengt zij patronen aan in de werkelijkheid; met haar fiets doet zij figuren ontstaan. Twee bewegingen vallen daarbij op: de rechte lijn (langs de spoorweg) en de cirkel (onder meer de ring rondom de stad). Het summum van wat men als rond beschouwt, is uiteraard de zon, hier eveneens prominent. De dichter heeft met zijn (vermoedelijke) dochter de zin voor structurering gemeen. ‘de dingen de dingen de dans en de dingen’ is namelijk een heel secuur geconstrueerde bundel geworden. Niet zelden reflecteert een gedicht op een item dat al in het voorafgaande gedicht aan bod is gekomen. Vrijwel alle verzen laten zich lezen in de context van andere. Zelfs een gedicht als ‘Dromer’ waarin Darth Maul wordt opgevoerd, een van de slachtoffers van de terroristische aanslagen in Londen, anno 2005. De man zit eerst gelukzalig weg te dromen in de bus naar zijn werk en wanneer de bomaanslag hem daar brutaal uit wekt, slaagt hij er niet meteen in zich de ware toedracht van de feiten te realiseren: ‘Je zou je been oprapen/ en gewoon naar je werk kunnen gaan’. Van zo’n wrede intrusie in hun droomwereld hebben Arno en Lieke geen last. De wereld is nog van hen. Je moet ouder zijn om hem kwijt te raken.
___________________
PIM TE BOKKEL
de dingen
de dingen
de dans en
de dingen
Nieuw Amsterdam Uitgevers, 60 blz., 12,90 euro
AANTAL STERREN:
***
LIEKE
Alsof ze bijna huilt wanneer ze bijna
in een broodkorst bijt
niet omdat ze honger lijdt – om uitstel smeekt
en niet om dat laatste hapje
die ogen
alsof ze de broodkorst doorzien
Die ogen wel maar zij kijkt door haar ogen heen
en bijt alsof ze bijna
in een broodkorst kijkt
Pim te Bokkel