DE SIRENE
In deze rubriek, eerder verschenen in De Standaard der Letteren, bespreekt Luuk Gruwez elke maand de dichtbundel die het meest zijn aandacht heeft getrokken.
ALS JE MOEDER EEN PRUIK DRAAGT
Tsead Bruinja is de dichter van het geluk dat nooit helemaal wil lukken. Hij lijkt in zijn werk vooral uit op het beperken van de ramp en streeft naar wat hij ‘een te verdragen aantal tegenslagen’ noemt. Meer is niet mogelijk. Volledig en zuiver kan geluk namelijk nooit zijn: ‘wat valt er te overwinnen in deze hinderlaag die we lichaam noemen’. Nog een treffend voorbeeld van de onmogelijkheid van volmaakt geluk lezen wij in het gedicht ‘HEMD EN TRUI’. De dichter trekt ’s ochtends de luxaflex omhoog en staat samen met zijn vrouw de sneeuwval te bewonderen. Het tafereel is bepaald innemend. Maar tegen het eind van het gedicht aan plaatst de dichter deze regels: ‘terwijl ik me afvraag op welke plek/ het dak morgen als de sneeuw smelt/ zal gaan lekken’.
In zijn geluksperceptie speelt het perspectief bovendien een belangrijke rol: wat heeft een klein menselijk ongemak nog te betekenen wanneer je het hele wereldleed in aanmerking neemt? Niet alleen is Bruinja de dichter van het bedreigde geluk, maar eveneens van het ongemak dat zich soms geneert een ongemak te zijn. Vanaf wanneer verwerft een mens het recht op zelfbeklag? Bruinja zit gevangen in het etische besef dat je dwingt je mond te houden over een maag- of darmkramp als tegelijk ergens elders een wereldbrand woedt en een willekeurige vrouw door een man of tien serieel wordt verkracht. Hij confronteert zijn lezers voortdurend met de spanning tussen het tragische en het futiele: ‘en je voelt je als een terminale patiënt/ die voor een loslatende vulling/ (…) naar de tandarts gaat’.
Sterfelijkheid speelt een belangrijke rol in deze bundel. De dichter legt een opvallende belangstelling aan de dag voor de mankementen van het lijf. Zijn waarneming daarvan is rauw en naturalistisch te noemen en zijn kijk op het lijk verraadt, bijvoorbeeld in het gedicht ‘MAN GEVONDEN GEEN WORMEN WEL MADEN’, veel oog voor de biologie van de ontbinding. Het komt er, zoals bij zoveel dichters, weer eens op neer dat in elk lijf een lijk gevangen zit dat zich bevrijden wil. Alleen: heeft dat lijf wel recht van spreken over zijn kleinzerigheden en zijn pietluttigheden terwijl zoveel wreedheden en baldadigheden de wereld domineren? Ook met betrekking tot thema’s als onbinding en crematie bedient de dichter zich wel vaker van tegenstellingen: het verschil tussen een pas gecremeerd lijk (iets meer dan drie kilogram) en een pasgeborene (om en nabij de drie-en-een halve kilogram) is verwaarloosbaar.
Tsead Bruinja tekent niet alleen voor zulke persoonlijke bespiegelingen, hij is ook iemand met een onmiskenbaar, bijna oudmodisch sociaal gevoel. Hij weegt in een mooi gedicht als ‘SNEEUW’ zijn kleine fysieke klachten af tegen wat onmiskenbaar erger is. Zijn horizon bevindt zich daarbij ver buiten de grenzen van Nederland. Of van Friesland, waar hij ook zijn literaire roots heeft: in 2000 is hij in het Fries gedebuteerd met de bundel ‘De wizers yn it read’. Soweto, eens de habitat van Hector Pieterson, het vermoorde en tot icoon uitgegroeide dertienjarige jongetje, bevindt zich als het ware in Bruinja’s achtertuin. Bij nadere overweging ligt alles daar. De dichter is namelijk getalenteerd in het samplen van taferelen uit heel diverse werelden die hij de zijne maakt. Evenmin heeft hij er moeite mee een grote variëteit aan stijlen te gebruiken. Er zit een hoge dosis fusion in zijn verzen, maar dat doet vreemd genoeg niets af aan hun eigenheid. In het ene gedicht ontwikkelt hij een haast klassiek idioom, terwijl hij zich elders, par excellence in een gedicht over een tot bewegingloosheid veroordeelde lamme, als een overtuigde rapper met een nerveus, elektrisch taalgebruik ontpopt:
‘je moet pompe met je hompe
slope met je blote pote
zompe
stompe met je rompe
zompe
(…)’.
Dit zijn hoe dan ook gekke gedichten. Precies door hun hang naar absurditeit en schijnbare nonsensikaliteit ben je bij een eerste lezing geneigd ze niet helemaal ernstig te nemen. Niet dat de ventilatie van een tragisch levensgevoel een voorwaarde voor literaire kwaliteit is – jammer genoeg is het tegendeel vaak waar, maar er zit achter vele van deze verzen wel degelijk iets wat ik zou willen omschrijven met een cliché als ‘innerlijke noodzaak’. Zelfs in het kortste gedicht van de bundel, het zeer meerduidige slotgedicht. Dat gaat als volgt:
‘je kijkt nooit hetzelfde naar haar
van jonge vrouwen
als je moeder een pruik draagt’.
Dit gedicht is zowel typisch als atypisch voor Bruinja. Atypisch omdat het wel erg kort is. Typisch omdat hij ook hier weer tegelijk veel en weinig zegt. Maar helemaal Bruinja is het vanwege het feit dat het zowel tragisch als ironisch is. De lezer heeft het gevoel hem te kunnen volgen, maar wordt in verwarring gebracht. Want waarom draagt die moeder een pruik? Het wordt niet expliciet gesteld, maar misschien vanwege een chemotherapiekuur. Vanuit de geluksperceptie van deze dichter is dit dan een zoveelste element dat bijdraagt aan zijn overtuiging dat geen geluk ooit puur en onbedreigd kan zijn: het haar van jonge vrouwen mag er voorlopig al betoverend uitzien, er is de wetenschap dat het misschien net als met het haar van de moeder wel eens verkeerd zou kunnen lopen. Niet naar de stijl (want die is ironisch op het hilarische af), maar naar de inhoud is dit een elegische vaststelling. Tsead Bruinja beschikt over een van de dankbaarste poëtische kwaliteiten: de melancholie van de clown.
Eveneens clownesk is het feit dat hij er niet voor schroomt zichzelf een paar keer met naam en toenaam ten tonele te voeren. Hij blaast zichzelf op tot iemand met het machismo van een ‘volleerd dictator’, dicht zich met de nodige humor haast bovenmenselijke capaciteiten toe, demonstreert puberale branie, maar naar het einde toe brokkelt zijn succes af en wordt er een wig in zijn absolutistische verlangens gedreven. Het gedicht eindigt laconiek: ‘Niet wij maar Tsead leidt een waarlijk diep en tragisch leven.’ Bruinja is, om het met de titel van zijn slotcyclus te zeggen, ‘verkeerd verbonden’. Veel gedichten in deze bundel gaan over spaak lopende communicatie, over misverstanden die soms tot wreedheid leiden, zoals in het prachtige gedicht ‘UW PLAATS IN ONS MEEDOGENLOZE ARCHIEF’: ‘ soldaten sloegen haar kinderen zo hard/ dat ze wel de kamer uit moest komen’. Dat meedogenloze archief: het is de wereld. Bruinja wordt erdoor ‘overwoekerd’, beseft dat er niet uit te ontsnappen valt.
____________________
TSEAD BRUINJA
Overwoekerd
Cossee, 79 blz., 19,90 euro
AANTAL STERREN:
***
Dankie vir ‘n besonderse inskrywing, Luuk. Aangesien Tsead Bruinja ‘n digter is wat helaas (nog nie) baie bekend is onder die Afrikaanse poësielesers nie, verwys ek graag belangstellendes na sy weblog by http://tseadbruinja.typepad.com/tsead_bruinja/
As verdere toegif plaas ek ook die vers “Man gevonden geen wormen wel maden” waarna jy in jou teks verwys, hieronder.
Nogmaals dankie vir jou deelname.
MAN GEVONDEN GEEN WORMEN WEL MADEN
vind je een lijk in een huis
kijk dan onder de deurmat
in de spleten van de vloer
in welke fase zijn de insecten
zijn het nog maden of zijn er al poppen?
eerst komen de maden en poppen van bromvliegen
bromvliegen kunnen binnen een uur eitjes leggen
ze ruiken een lijk over zestig kilometer afstand
er bestaat een bromvliegsoort waarbij de poppen op het lijk uitkomen
andere soorten maden kruipen van het lijk af
om enkele meters verderop te verpoppen
bij warm weer wordt een lijk binnen twee weken opgegeten door de maden
het eindigt met spektorren die eten droog vlees
museumkevers eten andere insecten
kleermotten eten haren en huid
het langste duurt het om huid en skelet te verteren
daartussenin zitten mijten
die de eieren van de vliegen opeten
met honderden tegelijk kruipen ze door je vlees
© Tsead Bruinja