Al zeker vijftien jaar hangt er een briefje op het prikbord in mijn werkkamer. Het is vergeeld en de inkt is verbleekt, maar de uitspraak is nog even krachtig en waar als altijd. ‘Goed onderwijs bloeit als een liefde tussen student en docent.’
Daar zijn er dus wel twee voor nodig, heb ik vaak gedacht. In het ongeschreven contract staat dat beide partijen zich gelijkelijk inzetten ten bate van het leren. De docent is bereid om zich met huid en haar in het doceren te storten en de student is bereid om zich te laten verleiden al even vastberaden nieuwsgierig te zijn en de grenzen van het weten te verleggen.
Was ik zelf zo’n student? Eerst niet, later wel. Dat is nu niet anders. Ergens onderweg worden de meeste van de overgebleven studenten gepakt door de stof, gaan ze serieus aan de slag, komen de vragen en de kritiek. Het is geen belangeloze liefde, er moet aan gewerkt worden. Van een betrokken, enthousiaste docent geniet een student, die vergeet hij nooit meer. Van kritische, betrokken, nieuwsgierige studenten geniet elke docent. ‘Daar doe je het voor’, zeggen de docenten dan tegen elkaar.
Helaas zijn er ook studenten die alleen willen leren wat absoluut noodzakelijk is om een diploma te halen. Alles wat niet in het vooringenomen beeld van hun carrièrepad past, kan rekenen op hun minachting. Dan klinkt het woord ‘saai’, of in moderne jeugdtaal sarcastisch ‘boéiend’. Dan worden wenkbrauwen hautain geheven en de docent alleen gedoogd omdat het nu eenmaal moet. Deze studenten zijn niet nieuwsgierig als het hen niet past, ze willen eigenlijk niet lastig gevallen worden met enthousiasme en bevlogenheid. Een zesje is genoeg.
Billy (waarom is die man zich nooit Bill gaan noemen?) Collins is docent. Van dichten kan je niet leven. Het docentschap heeft een aantal gedichten opgeleverd over de wereld van de leraar en ik hou van allemaal evenveel. Drie daarvan wil ik vandaag doorgeven. In het eerste gedicht, dat ik niet kan voorlezen zonder in onbedwingbaar hinniken te stikken, probeert een geschiedenisleraar zijn leerlingen voor de gruwelijke werkelijkheid te behoeden, door er een schuldeloze draai aan te geven. Maar ‘de kinderen verlieten het klaslokaal om op het schoolplein de zwakken en de bollebozen te treiteren’. De leraar merkt het niet.
De geschiedenisleraar
In een poging, de onschuld van zijn leerlingen te bewaren
vertelde hij hen dat de ijstijd echt alleen maar
een kille tijd was, een periode van een miljoen jaar
waarin iedereen truien moest dragen.
En het Stenen tijdperk werd het Graveltijdperk,
genoemd naar de lange oprijlanen van die tijd.
De Spaanse Inquisitie was niets meer
dan een uitbarsting van vragen als
“Hoe ver is het van hier naar Madrid?”
“Hoe noem je de hoed van een matador?”
De Rozenoorlog vond plaats in een tuin,
en de Enola Gray gooide een atoompje
op Japan.
De kinderen zouden zijn klas verlaten
om op de speelplaats de watjes
en de bollebozen te treiteren,
aan hun haren te trekken en hun brillen te breken,
terwijl hij zijn notities verzamelde en naar huis liep
langs bloembedden en gemaaide gazons,
zich afvragend of ze zouden geloven dat soldaten
in de Boerenoorlog lange, warrige verhalen vertelden
met de bedoeling, de vijand in slaap te wiegen.
Het tweede gedicht is een voorbeeld van de onbegrensde verbeeldingskracht (en het gevoel voor humor) van Collins. (Ja, ik laat de kritiek aan anderen, ik ben geen recensent, maar een liefhebber van taal, literatuur en muziek). Ik kan me niet voorstellen dat er één leraar is, die niet ontroerd wordt, of op z’n minst onwillekeurig zal glimlachen bij deze mijmeringen.
Schoolstad
Over mijn schouder kijkend naar het verleden,
besef ik dat het aantal studenten dat ik onderwees
voldoende is om een stadje te bevolken.
Ik kan het genesteld zien liggen in een papieren landschap,
kalkstof dwarrelt neer in de winter,
nachten zijn zwart als het schoolbord.
De bewoners verouderen maar studeren nooit af.
Op hete middagen zweten zijn hun eindtoets uit in het park
en als het koud is huiveren zij rond kachels
hardop rammelende essays lezend.
Een bel rinkelt om het uur en iedereen zigzagt
de straat op met zijn boeken.
Ik vergat al hun achternamen het eerst en hun
voornamen het laatst, in alfabetische volgorde.
Maar de jongen die altijd zijn hand opstak
is nu wethouder en eigenaar van een fourniturenwinkel.
Het meisje dat haar papers met lippenstift signeerde
leunt tegen de drogisterij. Ze rookt
en kamt haar haren machinaal.
Hun cijfers zijn in hun kleding genaaid
als verwijzingen naar Hawthorne.
De tienen drentelen rond met andere tienen.
De drieën toeteren als zij een andere drie passeren.
Alle studenten van de cursus creatief schrijven
liggen op het grasveld voor het gerechtshof en spelen luit.
Ze vormen een grote kring, waar ze ook gaan of staan.
Het spreekt vanzelf dat ik de burgemeester ben.
Ik woon in het witte huis met de pilaren op de hoek van Maple en Main.
Ik verlaat zelden het huis. De auto staat op lege banden
op de oprit. Wijnranken kronkelen rond de schommelbank op de veranda.
Af en toe klopt een student op de deur
met een werkstuk dat vijftien jaar over tijd is
of een vraag over Yeats of de regelindeling.
En soms verschijnt er wel eens iemand voor een raam
om te zien hoe ik het behang les geef,
de kandelaar ondervraag, de lucht een standje geef.
In het derde gedicht neemt de docent-dichter geestig wraak. Hij beschrijft een studententype dat al mijn collega’s onmiddellijk herkennen, als ik hen het gedicht voorleg. Zij noemen er de naam van de bijpassende studentenverenigingen bij.
Het gedicht verwijst naar een ander gedicht. Eerst kon ik de verwijzing niet meer vinden. De studente uit het gedicht zou hautain haar blonde wenkbrauwen optrekken, vertrouwen op Wikipedia en bij mislukking de vragen over dat gedicht overslaan, of een gokje wagen, in Nederlands vol spelfouten. Mijn goede studenten zouden dat niet accepteren. Dus zocht ik door. Het is van Wallace Stevens en zijn gedicht heet ‘Sunday morning’. Het enige in het gedicht van Collins dat naar mijn smaak niet helemaal past is de kaketoe, want dat is in het dagelijks leven juist een nieuwsgierige en leergierige vogel.
Maandagmorgen
Ach, de zelfvoldaanheid van deze studente, te laat
op het tentamen, die een uur op haar pen kauwt,
die op haar zonnige stoel zit,
met een thermosbeker koffie en een sinaasappel,
een kaketoe, onbekommerd schommelend in groene gedachten
alsof een of andere drug is opgelost in haar bloed,
een mengsel dat haar ouderwets doet blozen.
Ze droomt een beetje en ze vreest het cijfer
dat ze zeker zal krijgen – een regelrechte ramp –
want een frons verduistert haar hautaine blonde wenkbrauwbogen.
De schillen van de sinaasappel en haar glimmende ouderejaarsring
doen haar denken aan een optocht van klasgenoten,
lopend over de uitgestrekte campus, zwijgend,
stokkend door het passeren van haar gesneakerde voeten
over het gazon, op weg naar stille vriendjes en bierpullen,
in een studentenhuis waar niemand ene moer geeft om een hoog cijfer.
Het toeval wilde dat ik dit gedicht las op de dag dat een studente tijdens een tentamen zo vriendelijk was als twee druppels water te lijken op dit verwaande Amerikaanse leeghoofdje. Dat heeft mij geïnspireerd om ook te parafraseren. Gerrit Komrij gaf het voorbeeld. Hij verbeterde Bloems ‘Domweg gelukkig in de Dapperstraat’ onherstelbaar. Ik heb het procédé nagevolgd en de onherstelbare verbetering onherstelbaar verder verbeterd. Dat kwam goed van pas. Het gebouw waarin mijn faculteit gehuisvest is, heet ‘de Harmonie’ (in studententaal de Harmo, een deel van de Uni, waar je gezelli kunt chillen in de kantine, en blablabla).
De Harmo
Wetenschap is uitgekleed door leken
dus wat is wetenschap nog in dit land?
Cut and pasted uit de tweede hand
kennis die brutaal is afgekeken.
Geef mij weer tijd voor het standvastig kweken
van studenten, betrokken, met verstand,
op leren en begrijpen fel gebrand,
weetgrage horzels, op ons neergestreken.
Niets is genoeg voor wie teveel verwacht.
Studeren: vakjes snacken zonder kauwen,
tot de discours ontaardt in borrelpraat.
Dit heb ik bij mijzelve overdacht
toen X hier ongevraagd kwam binnensjouwen
domweg dom, tot denken niet in staat.
Bij het zoeken naar een 3e druk van de Mei van Gorter op internet…, kwam ik Versindaba tegen en stuitte op De Leraar en de vertaalde gedichten van Chris Coolsma. Hoe raak en hoe geestig… Ik heb mij ermee vermaakt!
Myriam
Veel is toeval, Marlise. Had ik niet de krant opengeslagen op de dag dat een recensent een pleidooi hield voor meer toegankelijke poëzie, met Collins als voorbeeld, dan had ik misschien nooit van zijn bestaan geweten. Was ik hem niet gaan vertalen om nog meer toegang te krijgen, dan was ik niet aan zijn geestige en ontroerende gedichten verslingerd geraakt. Had ik niet eens op een -gelukkige- dag het gedicht ‘Oplaas’ van Louis gelezen en spontaan gereageerd, dan schreef ik dit nu niet. En had ik niet op zijn minst de zekerheid dat ik altijd kan putten uit mijn voorraad geluksmomenten met de gedichten van Collins, dan had ik niet de stoute schoenen aangetrokken om me op het pad van Versindaba te wagen. Intussen is de lijst van te lezen schrijvers door mijn dagelijks verkeren in deze omgeving zo snel gegroeid, dat ik een extra leven heb aangevraagd bij een god van een overleden volk. Die heeft toch niets te doen, zoals Belcampo ooit terecht opmerkte.
‘n Interessante & vermaaklike blog, CC. Billy het jou behoorlik aan die hare beet. Deesdae kou ek aan Anne Stevenson se wonderlike versameling verse: Poems 1955-2005.
Hier is een vir jou:
Inquit Deus
The world is the world
but you ask it the wrong questions:
What can I make of it?
When will it pay me?
Its full stop weighs in your palm
like a pitted moon.
Why do I suffer?
When will you save me?
Here’s your ife line, vertical,
your head line, horizontal,
your fingers off in space
with that galaxy, your mind.
But this sea-bitten pebble
you’re so perilously keeping
is all you have to live for,
and its love is blind.
(Anne Stevenson)