Deze recensie over de jongste bundel van Nolens verscheen eerder in De Standaard der Letteren.
TUSSEN CREATIE EN CREMATIE
![leonard-nolens Leonard Nolens](https://i0.wp.com/versindaba.co.za/wp-content/uploads/2009/11/leonard-nolens.jpg?resize=175%2C220)
Het is al uitentreuren en door tal van recensenten geschreven en Nolens zelf bevestigt met elke bundel weer luider kele samenvallen. Het is niet anders in ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’, zijn recentste bundel. De dichter haalt de door hem bewonderde Rilke aan: ‘Ik zit in mijn werk als een pit in zijn vrucht.’ Het is een uitspraak die niet alleen illustreert hoezeer leven en werk met elkaar verbonden zijn, maar die ook nog iets anders betekent. Eigenlijk stelt Nolens hier dat zijn werk de procreatieve kracht van zijn leven is. Die pit is namelijk het levensvatbare begin, het is de oerkern die hem moet ontrukken aan de vergankelijkheid doordat hij de mogelijkheid tot oneindige herhaling in zich draagt. Ik vermoed dat dit het is wat hem als een razende aan het schrijven zet: zijn geloof in een soort perpetuum mobile dat maakt dat hij ontsnapt aan zijn louter biografische tijd, zijn tijd van faits divers. Want in elke van zijn leeftijden zitten al zijn leeftijden. De ouder wordende man bevat de puber, net zoals de puber al de ouder wordende man bevat en alles wat daartussen ligt. Nolens gelooft niet in leeftijd. Tenminste: hij laat zich daar niet door ringeloren. Akkoord: zijn poëzie is zijn enige echte geautorizeerde biografie, maar het is er wel een die hij voortdurend naar zijn hand zet.
![leonard-nolens2 Omslag](https://i0.wp.com/versindaba.co.za/wp-content/uploads/2011/03/leonard-nolens2.jpg?resize=120%2C169)
Dit laatste doet hij overigens zonder dat hij de anekdotiek van zijn leven schuwt. Hij stelt zijn hele leven in de waagschaal en aarzelt niet zichzelf met huid en haar en met al zijn vlezigheid in te zetten: vanaf zijn geboorte in het Limburgse Bree tot nu. En passant brengt hij een tribuut aan wie hem lief is. Want deze bundel is er een die vooral uit dialogen, uit confrontaties lijkt opgetrokken. Hij gaat een gesprek aan met familieleden (ouders en broer) en met artistieke collega’s als Korteweg, Kouwenaar, Jellema, Kopland en Tuymans. Over die laatste getuigt hij, in een gedicht dat ‘Dissident’ heet: ‘En kijk, je werd een partij voor jezelf (…)’. Natuurlijk is Nolens ook zelf die dissident. De buitenwereld is besmettelijk. De waardevolste actualiteit komt van binnen. Naar de norm van de politieke en sociale correctheid deugt hij dus niet. De kinderen mogen het weten.
Deze bundel steekt vol ethisch gemijmer. Wie is daar nog die niet deugt? Nolens laat de attitudes van bepaalde groepen mensen voortdurend tegen elkaar opbotsen. De titelcyclus, allicht de mooiste cyclus van de bundel, beschrijft de clash tussen enerzijds het burgerlijke ‘dwergvolk van vaders en moeders’, dat op knechting uit is en op de kneding van het nageslacht naar eigen beeld en gelijkenis, en anderzijds de kinderen met hun opborrelende creativiteit: zij zijn het die de dichterlijke solidariteit blijken te genereren. Hoewel: behoort Nolens niet tegelijkertijd tot die andere wereld, die van de volwassenen? Het is niet altijd even duidelijk wanneer hij zich achter ‘wij’ schaart en wanneer hij enkel ‘ik’ is. Er heerst wat de persoonlijke voornaamwoorden in deze gedichten betreft een allicht bewuste verwarring. Net als in vorige bundels is de scheidslijn tussen wat ‘van hem’ en wat ‘van ons’ is heel dun. Getuige het frequente gebruik van een stilistische tic als ‘hun toekomst van ons’ of zelfs ‘je toekomst van ons’. Het is alsof de dichter ons wil voorhouden dat hij er niet meteen in slaagt entiteiten en identiteiten keurig af te bakenen. Vanuit deze optiek is elke ontmoeting eigenlijk een blind date, a fortiori wanneer het om een liefdesrelatie voor het leven gaat. In een gedicht, gericht aan Gerrit Kouwenaar, staat dan weer: ‘Men wordt niet graag persoonlijk, zeg je (…). Heeft je men te maken/ Met mensen vermengd met allemaal mensen (…)’. Ooit heeft Leonard Nolens een dagboek geschreven dat ‘Stukken van mensen’ heet. En mensen zijn en blijven ook hier zijn bekommernis, inzonderheid de mens die hij zelf is en die uit alle andere mensen bestaat, een mens vol zelvigheid.
Er kruipt van lieverlee, naarmate Nolens nolens volens ouder wordt, veel herdenking in zijn verzen. Hij brengt een ontroerende hommage aan zijn kolos van een broer, zoveel kilo vlees en melancholie. Hij memoreert de Nederlandse dichter Jellema en tevens het dochtertje van Anna Enquist, omgekomen in een verkeersongeval. Als je het allemaal optelt, blijkt het gevecht dat hier gestreden wordt, er in de eerste plaats een te zijn tussen creatie en crematie.
De laatste regels van de bundel luiden: ‘Verzwijg je cliché (…)/ Dat ons afscheid ons al tegemoetkust.’ Nolens heeft met ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’ een bundel geschreven waarin de extremen van het leven een genadeloze strijd met elkaar aangaan.
______________________
LEONARD NOLENS
Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen
Querido, 114 blz., 17,95 euro
OOGOPSLAG
Toen jij me vroeg waarom ik van je hou
Heb ik het antwoord veertig jaar verzwegen.
Veertig jaar ben ik bij jou gebleven
Om geen antwoord op je vraag te geven.
Het staat in kringen om ons heen geweven
Neergeschreven. Vrienden en vreemden weten
Wat ik veertig jaar niet heb begrepen,
Wat ik veertig jaar probeer te lezen
In een oogopslag en zijn vragende blauw.
Leonard Nolens