Verlede Vrydag kon ek skryf van Gilbert Gibson wat tans deel uitmaak vanj Ooteoote se “vertaallab”; vandag kan ek berig van twee omvattende onderhoude met Ronelda Kamfer wat ‘n week gelede in die NRC Handelsblad (11/05/2012) en De Volkskrant (12/05/2012) verskyn het. Hierdie onderhoude is gevoer na aanleiding van haar nuutste bundel, Santekraam, se ongekende sukses in die Nederlandse vertaling deur Alfred Schaffer; eersgenoemde deur Christine Otten gevoer en laasgenoemde deur Arjan Peters. Beide onderhoudvoerders het met Kamfer gesels tydens haar tweemaandelange verblyf as Spui se ‘writer in residence’ onlangs in Amsterdam.
Aangesien Otten se onderhoud volledig op NRC se webblad te lese is, gaan ek net by wyse van lusmakers daaruit aanhaal. Kamfer se nuutste bundel word byvoorbeeld soos volg deur Christine Otten beskryf: “Santenkraam, de tweede bundel van Kamfer en voortreffelijk vertaald door Alfred Schaffer, is complexer dan Als de slapende honden, maar niet minder betoverend. Het leest bijna als een novelle: alle gedichten horen bij elkaar. Ze vertellen de verhalen van haar familieleden, van wie ze mythische personages maakt als ome Grotevis Visser, Slimme Sarah en Malle Maria, die terugverlangen naar de wereld waaruit ze met geweld verdreven zijn.”
Hierop reageer die digter met die volgende opmerking: “Ik vertel de verhalen door, omdat er anders nauwelijks iets bewaard blijft. Dat beeld van de mensen in de zee, onder water, hun stemmen die niet gehoord worden, dat had ik heel lang in mijn hoofd. Zo zag ik mijn grootouders. Alle elementaire mensenrechten werden hun ontzegd. Kleurlingen in Zuid-Afrika hebben bijna geen eigen geschiedschrijving, niemand nam de moeite onze verhalen vast te leggen. Anders dan de zwarten, die ondanks de Apartheid een sterke identiteit en cultuur en eigen talen hadden en hebben, vielen wij steeds overal tussen. Onze taal is Afrikaans, de taal die afstamt van de Hollanders”; ‘n opmerking wat gevolg word deur ‘n beskrywing van haar grootwordjare by haar grootouers in Grabouw en die skok wat die latere stadslewe op die Kaapse Vlakte vir haar was …
Dit is egter veral Kamfer se verwysing na Antjie Krog as ‘leermeester’ wat my geïnteresseer het: “In het begin durfde ik nauwelijks tegen Antjie te praten. Zij was de enige Afrikaner dichter die ik had gelezen en ik bewonderde haar om haar eerlijkheid. Ze legde boeken op mijn tafel: Breytenbach, Van Wyk Louw, ‘Je moet weten wie je voorgangers waren,’ zei ze. Ik had geen benul van literaire theorie. Als mijn uitgever het over ‘vrije vorm’ had, wist ik amper wat ze bedoelde. Ik deed maar wat. Maar van Krog leerde ik op mijn eigen stem te vertrouwen, mijn eigen schrijversinstinct en op eerlijkheid […] Eerlijkheid is lastig. Neem mijn gedicht ‘Kathy had kinderen‘. Het is gemakkelijk om kritisch te zijn over Apartheid, maar veel moeilijker is het als het gaat om de goedwillende blanken die vochten tegen de Apartheid en onze verhalen gebruiken.”
Teenoor Otten se onderhoud, waarin veral op die gedigte en die vertaling daarvan gekonsentreer word, gebruik Peters weer meer ‘n persoonlike aanslag deur onder andere ook op die kontekstualisering van die gedigte te fokus: “Over die township-kant dichtte Ronelda Sonnet (de tweede naam verwijst naar haar grootmoeder) Kamfer veel in haar debuut Nu de slapende honden (uit 2008, vertaald in 2010), zoals in het gedicht waarin een meisje vertelt hoe ‘een gewone blauwe maandagochtend’ er uitziet: ergens moet een moeder het lijk van haar kind identificeren, op een straathoek staat een meisje grapjes te maken ‘met haar toekomstige moordenaars’, pistoolschoten weerklinken een straat verderop en ‘tijdens de voorlichtingsles begon mijn hoogzwangere beste vriendin te bloeden’. De taal van Kamfer kan zingen, maar haar soepele Afrikaans verdoezelt niets. De Hollandse lezer die het ene moment nog glimlacht om haar ritmische en vindingrijke taal kan even later zonder pardon uit de droom worden geholpen.”
Oor die taalkwessie laat Kamfer haar soos volg uit: “‘Schrijven deed ik ook al vroeg erg graag. Voor mijn moeder moest ik verjaardagskaartjes schrijven, omdat ze wist dat ik daar plezier in had: vreselijke explosies van sentimentaliteit waren het vaak, maar iedereen was er blij mee […] Ja, ik schreef meteen al in het Afrikaans. Ook in het Engels, maar dat was vooral omdat ik dan complimenten kreeg: ‘wat is jouw Engels al goed, voor een kind!’. Het staat slimmer als je Engels spreekt, en vooral als je dat zonder accent kan. Afrikaans wordt vaak gezien als de taal van arme mensen. Het heeft niet veel status. Maar ik ontdekte bij het schrijven dat Afrikaans mij toch beter past, ik ben daarin oprechter. En het is de taal die ik met mijn grootouders sprak, en die ik thuis spreek. Iets van rebellie zal er ook bij komen: vooral kleurlingen verwachten dat ik Engels schrijf, alle jongere kleurlingen doen dat, en daar wil ik dan niet aan voldoen. Maar het belangrijkste is dat ik eerlijker ben wanneer ik Afrikaans schrijf ondanks het stigma dat het óók een besmette taal is ; die van het apartheidsregime.”

En oor Santekraam, die volgende: “‘In zekere zin is Santenkraam een vorm van geschiedschrijving. De verhalen van de familie van mijn grootouders zijn nooit op schrift gesteld. Ze vertellen die elkaar dóór, en die gaan verloren wanneer ze sterven. Op mijn eigen kleine manier wilde ik voorkomen dat die verhalen zouden verdwijnen. Wilde weten waar ik vandaan kom, wat mijn achtergrond is. Anders doet niemand het.’ Het leverde gedichten op waarin de band tussen mens en natuur (zee, wind, vissen, stranden) zeer hecht is, een magische wereld die Kamfer op momenten laat contrasteren met het geweld en het apartheidssysteem dat tot gedwongen verhuizingen, tot armoede en rechteloosheid leidde. ‘Het gaat over hun dromen, maar ook over de teleurstelling dat het meestal dromen moesten blijven. Mijn opa heeft zijn hele leven op de boerderij gewerkt. Toen het fysiek niet meer ging, heeft zijn baas hem weggestuurd. Mijn opa verhuisde toen naar Kaapstad, om noodgedwongen in een kamertje bij een van zijn kinderen in te trekken. Ik was een tiener, en altijd als ik mijn opa zag, kon ik zijn teleurstelling in het leven voelen. Die heb ik willen overbrengen. Al kan hij het niet meer lezen: mijn opa is overleden, er is alleen nog één oudoom in leven. Die is ziek, hij kan niet lezen, maar hij weet van Santenkraam. Goed dat het er is, zei hij mij, ‘veel mensen gaan zich jou herinneren’ […] Een paar maanden geleden is ook mijn moeder gestorven. Zij heeft vorig jaar de titel van mijn bundel als het ware gekeurd. Santenkraam, een verzameling van stemmen en invloeden, van mijn opa tot Van Ostaijen. Santenkraam, ja hoor, dat woord ken ik wel, zei mijn moeder meteen, dat is kitchen-Dutch, de taal die vroeger de slaven onderling spraken. En ik wist dat de titel goed was.”
Nou ja, toe. Watter wonderlike blootstelling aan een van ons mees begaafde jonger digters! En wie weet, dalk maak juis dít die deur vir vele ander name wat tans maar nog net ‘sluimerend’ is, oop.
Graag plaas ek by wyse van leestoegif onderstaande vers uit Santekraam. Gaan kyk gerus ook na Chrètien Breukers se bespreking van die openingsgedig in Noudat slapende honde op De Contrabas se webtuiste, en indien jy dit gemis het, is daar ook nog Yves T’Sjoen se indringende bespreking van die ontvangs wat Rondelda Kamfer daar bo in hul geweste geniet.
***
dit vat ‘n kat om ‘n muis te vang
ek het my pa gaan soek
eers buitekant
waar mens mos begin
in die tuin tussen sy rankrose
toe in sy motorhuis
waar hy altyd in stilte besig is
laaste het ek binne gaan soek
waar mens mos eindig
drie kloppe
een
twee
drie
op jou merke gereed weg
my hand het sy asem opgehou
al vyf vingers se oë was toe
met die oopdraai van die handvatsel
het die deur gekreun
my vingers het my probeer waarsku
een
twee
drie
op my merke gereed weg
my oë was toe
maar ek kon hom sien
ek kon my pa sien hang
hy hang
en hy hang
en hy hang
sonder my
elke dag sonder om te val
hang hy
hy hang nou nog
© Ronelda S. Kamfer (Uit: grond/Santekraam, 2011: Kwela Uitgewers)
Vertaallab is hier te vinden http://ooteoote.nl/2012/05/vertaallab-18-gilbert-gibson-4-gedigte-oor-huise/