De gier
In de allerheetste nacht sluipt de gier
met een bontkraag en een diepe frons
langs de gevels van de schuldigen.
De deuren zweten, de sloten smelten,
en de enige die het onraad verraadt
is de kat die jammert in haar kluister.
Wijd open staat het achterraam.
Met hun tanden slaan de muggen
rafelige gaten in het net.
Ze belegeren de onwetenden,
boren zich een weg in het nest.
Op straat vliegen de motten zich kapot
in de brandende blik van de gier.
De kat bedelt om voedsel, de gier braakt.
Traag slikt ze zijn kots.
Een mot kleeft zwaar aan de muur,
bespiedt je wanstaltigste gedachten.
Het licht is je slechtste vriend.
(c) Annemarie Estor, 2012