Poëzie van Breytenbach bij Koppernik
Begin dit jaar berichtte Neder-l, het elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek, over de oprichting van uitgeverij Koppernik. Bart Kraamer, eertijds bevlogen en kundig poëzieredacteur van Meulenhoff, Chris de Jong en Huub Beurskens sloegen de handen in elkaar en gingen van start met een nieuw literair fonds. Naast romans en essays geeft Koppernik Nederlandstalige en vertaalde poëzie uit. In de mededeling is sprake van “elk jaar vier dichtbundels […]. Het eerste jaar zijn het bundels van gerenommeerde namen, die een fundament zullen leggen voor de kwaliteit van de reeks”. De dichter, romancier en essayist Beurskens, zo meldt Bart FM Droog, is aangesteld “als curator van deze exposities”.
Onlangs brak voor Koppernik de dageraad aan. Van Jan Lauwereyns verschenen twee boeken: Nouvelle. Een degustatie van het hart in zeven gangen (met de genreaanduiding ‘Fictie’) en het gedicht Theorie van de rondworm. Verder zagen ook de dichtbundels Hohner van Wiel Kusters, Waarom van Armando en In de loop van de woorden van Breyten Breytenbach het licht. Indien het mission statement spreekt over “een fundament […] voor de kwaliteit van de reeks”, dan worden met deze uitgaven hoge verwachtingen gecreëerd.
De afgelopen maanden liet de uitgeverij zich meteen opmerken. Naast vertaalde romans van onder anderen José Eduardo Agualusa, Stig Dagerman, Álvaro Enrigue en Cynan Jones bevat het fonds publicaties van Huub Beurskens, met de beckettiaanse roman Wachten op een vriend, en essayistisch én fictioneel proza van Wessel te Gussinklo.
De sober en bijzonder verzorgd uitgegeven bundels, met op de cover een eenvoudig letterontwerp en voor het binnenwerk een heldere typografie, kunnen vormelijk-esthetisch een verademing worden genoemd in het hedendaagse boekenlandschap. Dat de aandacht voor de boekesthetica niet haaks staat op de tekstkeuze voor het fonds, mag alvast uit alle gepresenteerde titels blijken.
Neem nu In de loop van de woorden van Breytenbach. Eind 2014, toen de dichter en beeldend kunstenaar het eredoctoraat van mijn alma mater in ontvangst nam, verscheen de fraaie bibliofiele editie Oorblyfsel bij Island Position/Pirogue in Kaapstad. Uit deze bundel heeft Blackface Buiteblaf, heteroniem van de schrijver en “buikspreker” voor revelerende tussenkomst van de schrijver en denker Breytenbach op Versindaba, een keuze gemaakt al dan niet in overleg met zijn vertaler Laurens Vancrevel. Naast de cycli ‘In de loop van de woorden’ en ‘Pijn en vleugel’ bevat de bundel, bij wijze van bruggenhoofd of als tussenschot, ‘Twee gedichten uit Manemoer: de Liesbeekverzen’. In de loop van woorden is nadrukkelijk doorgecomponeerd. Beide afdelingen sluiten af met dezelfde titel: ‘(in de loop van de woorden)’ – alle gedichtentitels worden overigens als parenthesen gepresenteerd. In het eerste titelgedicht hanteert de schrijver de passiefconstructie: “in de loop van de woorden/wordt het gedicht ontbloot/in de tred van een nachtvers/wordt een dode maan uitgestoten” en “opgehangen in de skeletten/tegen de heuvels van de hemel/worden vogelgrepen geregen/[…]”. Ter afsluiting van elk van de twee strofen, of als pointe, staat een expliciete als-vergelijking. Een analoge structuur vinden we terug in het afsluitende titelgedicht van de cyclus ‘Pijn en vleugel’: twee strofen met als paukeslag een vergelijking die het voorafgaande in perspectief plaatst. Hier is de passieve zinsconstructie achterwege gelaten en staat de handeling – in de tegenwoordige tijd – voorop: “de loop van de woorden/ontbloot het gedicht,/de tred van het nachtvers/baart het een dode maan” en “in geraamten opgehangen/op hemelheuvels/rijgen vogelvocalen/[…]”. Niet alleen de tijd onderging “in de loop van de woorden” een metamorfose, ook de taal zelf. Tegelijk plaatsen beide versies van het titelgedicht wat voorafgaat in een bepaald daglicht. Breytenbach heeft beide gedicht weliswaar analoog gecomponeerd, de zegging (zoals de beeldentaal) onderging een fundamentele wijziging. De varianten bieden de lezer een sleutel voor de betekenisgeving van de hele bundel. But it’s not all about “kennisbrij”.
Beide versies van het titelgedicht laten zien met hoeveel taalplezier en welke vernuftige componeertechniek deze woordkunstenaar aan de slag is gegaan. Zoals de bundeltitel aangeeft, bieden de gedichten vooral reflecties over taal. Ook al heeft het ik “een hekel om woorden/door mijn handen te laten stromen”, “toch is korstvorming het enige patroon/dat ik ken tegen het gestotter van bloedende/handen, en zo wordt er misschien/geluisterd zonder partij te kiezen”. De dichter denkt in parlandistisch getoonzette volzinnen na over “de schrijfdaad”, over de levenskracht en de noodzaak die uitgaat van het woord. Het begint al met een geestige enumeratie van m-woorden, “de morbide morfologie van woorden die met een m beginnen”. Een uitgangspunt dat de schrijver vervolgens zelf met de voeten treedt. Voor alle duidelijkheid: dit is geen lichtzinnig gegoochel met morfemen van een mompelende homo ludens. Het subject tracht met alle mogelijke middelen de conventionele taal te ontwrichten. En meteen ook de verstarde of verstikkende ideologie die er deel van uitmaakt, en “de arme mensen/[…] verzonken in een kennisbrij/zoals koeien in de modder/van de nacht/wanneer alle weetjes onthouden moeten worden”. Er is sprake van “de bittere etter”, elders spreekt het ik over “het rottende woord in je hoofd [dat] leeg [is]/van iedere betekenis of samenhang”. Daar tegenover staat de imperatief op het einde van ‘(de buikspreker)’, met de verwijzing naar Rimbaud: “en laat het dan een dans dansend/vrijheidsliederen zingen voor Afrika”. Wat hier over poëzie wordt gezegd, klinkt bevrijdend voor de lezer die naar “betekenis of samenhang” op zoek is.
Er gaat van deze bundel een aanstekelijke vitaliteit uit. Niet alleen de soepelheid, zeg maar de sensitieve dimensie van de taal, door Laurens Vancrevel schitterend vertaald naar het Nederlands, ook de vrije beeldassociaties en de swingende melodie van Breytenbachs taal, met hier en daar een onomatopee of een frivool klankwoord, spreken tot de verbeelding. Natuurlijk is ook deze verzameling gedichten bezaaid met interne en externe referenties, aan Breytenbachs oeuvre (de vogels (“vogels hebben geen geheugen”), het personage ‘Woordvraat’, de metafoor van de dans), literatuur en filosofie, het sjamanisme et cetera. Je hoeft die lagen echter niet te doorgronden om van de taalmuziek te kunnen genieten: “de hand maakt een zang/van de voorbijgang/van de dingen” in ‘(de schrijfdaad)’ 4. Uitgepuurde en zeer geconcentreerde teksten in de openingsafdeling wisselen af met uitgesponnen gedichten in ‘Pijn en vleugel’: ‘(de blaffende wijsgeer)’ en ‘(de slaap van de sjamaan is het verdwijnen van een kameleon)’.
Een van de meest beklijvende regels in deze erotiek van de taal lees ik in ‘(de reis van de nachttovenaar)’:
je zegt dat poëzie een schaduwspel is?
dat betekenis altijd op het punt staat te vertrekken
en het gedicht als een afgeworpen vervelling achterlaat?
Om te besluiten:
[…]
om als je terug bent uit de dood
aan jouw mensen in de gang te berichten
dat een gedicht altijd het verhaal vertelt
van een vervelde betekenis
(zonder zinspunt). Niet alleen op macroniveau is in In de loop van de woorden sprake van een hechte structuur, ook in dit gedicht – op microstructureel niveau – speelt Breytenbach met spiegelelementen en andere compositieprincipes. Wat me vooral fascineert in deze poëzie is de klank van de melodie, of de melodie van de klank, en de waarde die daaraan wordt gehecht. Zoals het spitante en programmatische motto voorafgaand aan ‘Pijn en vleugel’ luidt: “komen we om/dan komen we om/met een melodieus gebrom”. “Ja, zo is het! Zo is het nou precies!”, zoals Tonnus Oosterhoff in een gesprek met Rutger Kopland ooit beweerde over wat een goed gedicht teweegbrengt.
Baie geluk aan digter en vertaler.
Baie dankie, vriendelike mense, mense van vriendskap. So pas terug van Wellington waar die woorde sulke dik strale geloop het, genoeg om enige pampoen ryp te laat word van genieting. En vir Yves T’Sjoen daar gesien. Dankie, Yves, vir jou belangstelling. En vir jou resensie. Dit doen wat ‘n bemoedigende waardering doen (en dankie ook sommer namens Laurens Vancrevel): maak mens lus om verder te skrywe!
Breyten Blackface Coetzee
“komen we om / dan komen we om / met een melodieus gebrom” – Mmmmm, troosryk en beangstigend tegelyk vir dié wat oë toeknyp en die sprong die niets in waag om as digter te begin. Wie se broek dan nie bewe nie; geen hande het wat sweet nie; geen angsdrome kry oor wat nog als kan skeefloop nie – diésulkes het geen idee van die vak nie.
Breyten, veels geluk met “In de loop van de woorden”, “Skerwe uit die Ontstaan van ‘n Oorledige Self” en natuurlik 16 September!
Ja, baie geluk, Breyten. Mag daar nog baie verveldae en bondels gedigte wees. En gesondheid al in die rondheid.
Hartlik geluk met hierdie publikasie, Breyten. En ook met jou pampoendag vandag. Mag daar helder strome woorde vloei.
Francis