Milaan laat in de morgen
voor de Milanese vrienden
Fabio en Dorothé
Want elke morgen tekent de stad een andere gedaante.
En telkens herschrijft zij ook sierlijk haar familienaam.
De Duomo jongleert dan met zijn duizenden beeldjes.
De wolken lijken af en toe op een schapenvel.
Een openstaand raam in de woning van Manzoni
biedt een vergezicht dat tot diep in de tijd dringt.
In de Santa Maria delle Grazie kerk
kleven vijf eeuwen aan een muur
als verblekende kleuren van een fresco.
Dertien personages zitten aan een tafel
en eten samen voor de laatste maal.
In een nis speelt Leonardo accordeon.
Buiten begint een voorbijganger te roesten.
Een werkwoord staat er lang werkloos bij.
Een ineengefrommelde bal krantenpapier
rolt over de straatstenen achter een auto aan.
Aan de rand van het grote ronde plein
dat Piazza Meda heet, maar eigenlijk
een uitstulping is van de Corso Matteotti
waar de auto’s razend voorbijsnellen
staat de sculptuur van Arnaldo Pomodoro,
een enorme bronzen schijf die recht staat
op haar anderhalve meter brede zijkant.
Gepolijst schittert deze blind in de zon.
Op het ronde vlak van deze sculptuur
vormen tientallen verticale inkervingen
als dubbele stralen in alle richtingen
een bevlogen onleesbare tekst in reliëf,
poëzie opgetekend in een onaardse taal.
Hier vlakbij zoekt de Scala de perfectie,
terwijl aria’s van Guiseppe Verdi zingen
tussen de verloren gebaren van een zwaan
looft iemand de iconen van de eenmaking.
Rustig wandelend op de sterk uitvergrote lanen
verschoof Umberto Eco al de betekenislagen
binnen in zijn roman “De naam van de roos”.
De obsederende cadans van de metrowielen
laat zijn naam nog ondergronds nazinderen.
Een wreed weerspiegelend winkelraam
slorpt te luidruchtige stadsbeelden op.
De affiches van een jazzfestival zingen
aan de gevels voor enkele schoolmeisjes.
Een hotelkamer als verjaardagscadeau.
Een stem die verdwaalt in de Povlakte.
De verbeelding zoekt een medeplichtige.
De stad haalt spelend een eeuw uit elkaar.
© Willem M. Roggeman 2019