Deleu & de bloemlezer
‘De enkelen wier adem licht in mij ontsteekt’. Een klassiek Groot Verzenboek van Jozef Deleu
Anthologieën van dichters leveren steevast gefundenes Fressen voor lezers. Hiermee doel ik niet alleen op bloemlezingen uit een dichterlijk oeuvre. Ook selecties die de samensteller bezorgt in zijn hoedanigheid van lezende dichter zijn meermaals onderwerp van gesprek en voorwerp van onderzoek. De dichter die grasduint in de poëzie van een bepaalde periode of een taalgebied zoekt veelal naar poëticaal verwanten en biedt met graagte een forum aan schrijvers/teksten die er toe doen. Daarin verschilt de scheppende kunstenaar niet van de criticus, die ook zijn eigen poëticale uitgangspunten en institutionele positie laat meespelen in de gemaakte keuzes. Maar dichters lezen toch opmerkelijk graag hun eigen werk, de poëticale premissen van de eigen schrijfpraktijk, in werk van anderen. De resultaten van dergelijke selectieprocessen doen meestal stof opwaaien. De receptie van Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie (2008), samengesteld door Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters, en daarvoor ‘de dikke Komrij’ (De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten) en ‘de vette Breukers’ (25 jaar Nederlandstalige poëzie 1980-2005), en ook het Verzenboek van Deleu, laat zien dat alle keuzes en premissen altijd weer onder schot komen te liggen.
Een aspect dat in het breed uitwaaierend debat in Nederland en Vlaanderen rond het verschijnen van HNF centraal stond, is de focus van de samenstellers op het Vlaamse literaire systeem in de periode 1945-2005. Op de achtergrond van sommige kritieken, en soms ook nadrukkelijk op het voorplan, galmde een Groot-Nederlandse gedachte. Het is de redacteuren van de bloemlezing kwalijk genomen dat zij zich beperkten tot de literaire productie die in Vlaanderen tot stand kwam (‘de Vlaamse poëzie’), zonder rekening te houden met de dynamiek eigen aan een literair systeem. Systemen bestaan vanzelfsprekend niet autonoom, maar staan in een voortdurende correlatie met andere systemen. Dat Nederlandse ‘paradigmatische’ dichters als Gorter en Nijhoff, Lucebert en Faverey ontbreken, is omdat ze niet tot het Vlaamse literaire systeem worden gerekend. Gezien de impact van hun werk op ontwikkelingen in het poëzielandschap in Vlaanderen leidt een dergelijk uitgangspunt tot een reductie van het beeld.
Bloemlezingen nodigen uit tot kritiek, alleen al omdat de criticus van de verzamelde oogst het wellicht gewoon anders had aangepakt. Zelden worden bloemlezingen op hun merites en binnen de contouren van hun beperkingen beoordeeld.
Deleu en de traditie

In 1976, op een moment van revival van de traditionele poëzie in Vlaanderen, verscheen de eerste druk van Jozef Deleu’s Groot Gezinsverzenboek. Aanvankelijk luidde de subtitel voluit: Vijfhonderd gedichten over leven, liefde en dood. Een thematische bloemlezing uit de Noord- en Zuid-Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw. Het Gezinsverzenboek is opgevat als thematisch geordende bloemlezing (van geboorte tot dood) uit de literaire oogst van de twintigste eeuw. De overwegend conservatieve kritiek in Vlaanderen heeft Deleu’s particuliere keus altijd opmerkelijk gunstig bejegend. In het ‘woord vooraf’ van de veertiende druk licht de samensteller nog eens de ingezette indelingscriteria toe: ‘De gedichten zijn gegroepeerd rond de grote en elementaire thema’s in ons leven: verwachting en geboorte, kinderjaren en jeugd, liefde, samenleven, huwelijk, vriendschap, het ouderhuis en de herinnering eraan, vragen die onbeantwoord blijven, eenzaamheid, ziekte en dood’. Het levensbrevier zoals door Deleu in een eeuw Nederlandstalige poëzie gelezen. Die thematische clustering van gedichten uit een periode van intussen meer dan honderd jaar zegt alvast veel over de leesopvattingen van Deleu. Zo hanteert hij in de inleidende tekst het beladen begrip ‘evenwicht’ en specifieke esthetische (of ‘kwaliteits’)criteria die het classicistische normerende principe van de leeswijze illustreren.
In de jaren tachtig, toen uitgeverij Lannoo een eigen poëziereeks uitbouwde (‘De golfbreker’ was een voortzetting van ‘Den gulden veder’ van Orion in Brugge) en verzamelde werken van neoklassieke dichters als priester-dichters Gery Helderenberg en Anton van Wilderode verschenen (naast onder anderen Decorte, Hensen, Van Herreweghen), is in korte tijd de ene na de andere druk van het Groot Gezinsverzenboek op de markt gebracht. Het boek met de ruimhartige gedichtenkeuze van Deleu, in het voorwoord van de jongste editie voorgesteld als het product van een levenslange omgang met poëzie, verwierf in geen tijd een canonieke status. En siert in zijn ingebonden (en thans ook ingenaaide) omvang bijgevolg menige boekenplank in Vlaamse huis- en studeerkamers. Vandaag is de veertiende herziene en vermeerderde druk verschenen.
De leuze van Deleu
Jozef Deleu, ‘citoyen de la frontière’, is natúúrlijk geen onbeschreven blad. Als oprichter van het tijdschrift Ons Erfdeel (1957), later ook van Septentrion (1972) en periodieken als De Franse Nederlanden/Les Pays-Bas Français en The Low Countries: Arts and Society in Flanders and the Netherlands), én van de gelijknamige Vlaams-Nederlandse Stichting (vanaf 1970) beheerde hij sinds de jaren vijftig een belangrijk cultureel instituut in de lage landen. Bekend zijn de cultuurpolitieke standpunten van Deleu, aanvankelijk gericht op Nederlands-Vlaamse integratie, maar al geruime tijd met de focus op de dynamische ontwikkeling van het culturele en intellectuele leven in Vlaanderen. Zonder nog van dat achterhaalde ‘integratie’ te gewagen. Deleu is een flamboyant en betrokken cultuurpoliticus die een gloeiende hekel heeft aan bekrompen denken en eng cultuurflamingantisme. ‘Flandrocraten en yuppies’ verdienen zijn banbliksems. Bekende titels zijn De pleinvrees der kanunniken (1985) en Een beetje Columbus zijn (1989). In de lijn van Vermeylen bepleit hij vandaag nog steeds een open geest en een pluralistisch intellectueel debat. Hij blijft, zoals in 1985, waarschuwen voor ‘zelfgenoegzaamheid en bekrompenheid’. Vlaming worden om Europeëer te zijn.
Het spreekt vanzelf dat een dergelijke uitgesproken visie en een rol in het sociaal-culturele debat ook de selectie van gedichten mee stuurt. Maar Deleu is niet alleen agitator of tijdschriftredacteur. Hij is ook prozaïst en dichter van overwegend intimistische poëzie. Deleu is inderdaad als speler in het literaire en algemeen-culturele veld in het Nederlandse taalgebied geen maagdelijke bruidegom. ‘En wie is maagd nog maagdelijke bruidegom in deze branding?’
Deleu’s veelzijdigheid
Recent verscheen een keuze uit Deleu’s verzamelde geschriften: lyrisch proza, gedichten en cultuurpolitieke opstellen. Voor Het gaat voorbij. Poëzie, lyrisch proza, redevoeringen (2007) heeft Dirk de Geest een brede selectie uit deze genres gemaakt en voorzien van een uitleiding. Vermeldenswaard zijn ook Monologen met Jozef Deleu (samengesteld door Filip Rogiers, 1993) en de monografie die Anne Marie Musschoot in de ‘VWS-cahiers’ aan Deleu wijdde (2001). Daarin staat hij getypeerd als ‘vrijmoedige, provocerende en bevlogen cultuurpoliticus’ die als alter ego optreedt van de stilte en inkeer zoekende schrijver. Nog niet zolang geleden verscheen de bundel Onbeschut (2009) met korte en eenvoudige, maar vooral weerbare, levenslustige miniatuurgedichten over leven en vergankelijkheid, stilte en vergetelheid.
Dichter, prozaïst, cultuurpoliticus, tijdschriftredacteur, bloemlezer. Met dat palmares kun je geen onbeschreven blad in het culturele veld zijn. Nadat hij als afgevaardigd bestuurder en hoofdredacteur van Ons Erfdeel een stap opzij zette, en door Luc Devoldere is opgevolgd, is Deleu in 2003 begonnen met een poëzietijdschrift: Het liegend konijn. Twee keer per jaar presenteert hij als enige redacteur een (al dan niet thematische) waaier aan nieuw werk van zowel gevestigde als debuterende dichters in Nederland en Vlaanderen. Deleu volgt de poëzieproductie op de voet en beheert een forum waar hij zijn eigen voorkeur en selectie kan tentoonspreiden. Daarenboven kreeg hij, na zijn aftreden als hoofdredacteur, in Ons Erfdeel (afl. 2005/5, 2006/5, 2008/4) meermaals de gelegenheid een kleine poëziebloemlezing uit recente bundels te presenteren (‘De keuze van Jozef Deleu’).

Neen, het blad van Deleu is niet onbeschreven. De machtspositie die hij met dergelijke activiteiten inneemt (en velerlei functies daarbuiten), ook ten aanzien van de Vlaamse culturele overheid, mag niet worden geringschat. De eerste prijs voor Vlaams-Nederlandse Culturele Samenwerking die hij samen met Jeroen Brouwers in augustus 2009 uit handen van de toenmalige Vlaamse minister van cultuur Bert Anciaux mocht ontvangen, zegt iets over het renommee van Deleu. Brouwers, een fervent tegenstander van de ‘culturele integratie’-retoriek, publiceerde trouwens in 1997 voor de zestigste verjaardag van Deleu De rode telefoon.
Deleu, verzenteler en bloemlezer
Enkele weken geleden rolde de veertiende druk van de thematische anthologie uit de Nederlandstalige poëzie twintigste (en nu ook begin eenentwintigste) eeuw van de persen. Met meer gedichten (nu 555, een surplus van 55), met meer jonge namen (van Al Galidi en Anker tot Vegter en Verzett), volgens een andere samenstelling. Het liegend konijn blijkt een dankbaar platform voor Deleu, teneinde bij te blijven en materiaal te verzamelen voor nog meer vermeerderde herdrukken van het Groot Verzenboek. Hoe salonfähig de volgehouden inspanning van de bloemlezer ook is, toch twee randbemerkingen.
Over namen en teksten kun je eeuwig redetwisten. De gustibus et coloribus… Ja, natuurlijk ontbreken namen en in sommige gevallen is het onbegrijpelijk dat ze niet in het verzenboek voorkomen. Het valt me moeilijker gedichten tot een thema gereduceerd te zien. Vaak tref ik gedichten aan die voor mij méér zijn dan het existentiële thema waartoe Deleu de teksten reduceert. Betekenismogelijkheden worden soms bruut afgesneden, een inherente (talige) veelzijdigheid wordt in een eendimensionale mal gedrongen. Ook ritme en compositie krijgen in een dergelijke samenstelling, vanuit die op inhoud gefixeerde visie, weinig aandacht. De lezer wordt hoe dan ook gestuurd in zijn lezing van zoveel gedichten. Dat kan in vele gevallen jammer zijn.
Betwistbaar zijn de bronnen waaruit Deleu zijn keur heeft opgediept. Hoewel van nogal wat dichters (Achterberg, Bloem, De Haes, Elsschot, Leopold, Nijhoff, Pernath, Snoek, Van Vliet, Van de Woestijne en vele anderen) intussen betrouwbare tekstedities van het volledig of verzameld dichtwerk beschikbaar zijn, blijft de verzenverzamelaar putten uit vaak weinig betrouwbare, zelfs gedateerde tekstuitgaven (meestal auteursedities). Die bronnenlijst vergt een update. Het is niet alleen vanzelfsprekend dat bij elke herdruk nieuwe namen figureren in het gezelschap. Ook de teksten zelf verdienen een accurate en geactualiseerde bronnenopgave. Wellicht een suggestie voor druk 15.
Een bloemlezer laat altijd in zijn kaarten kijken. Ook al betracht hij ‘een evenwichtig beeld [te] geven van onze moderne poëzie’. En ja, wat heet ‘evenwichtig’? Het zelfgeschapen beeld van een volleerd equilibrisme is natuurlijk niets anders dan een handige strategische constructie.
Deleu als cultuurpolitiek denker, als dichter, als prospecterend poëzielezer gooit zijn kaarten gedicht per gedicht op tafel. Het is vorige week in een Vlaamse krant nog opgemerkt: Deleu houdt van het klassiek getoonzette, introspectieve gedicht over leven en dood (De Standaard der Letteren, 18/09/09). Taalautonomistische en meer formalistische poëzie-experimenten (Deleu spreekt over ‘al te hermetische poëzie’) zijn duidelijk niet aan de bloemlezer besteed. Marc Reynebeau, journalist van De Standaard, heeft de nieuwe editie van het Groot Gezinsverzenboek op basis van enkele parameters in de weegschaal gelegd. Uit de vergelijkende kwantitatieve tabellen blijkt onder meer dat ‘de gemiddelde leeftijd […] met ruim twintig jaar [is gezakt]’, dat er meer Noord-Nederlandse dichters dan in vroegere edities zijn gebloemleesd, dat ‘directe zegging [wordt geprefereerd] boven talige of eerder formalistische gedichten’. En ook dat Hugo Claus met elf gedichten het ruimste vertegenwoordigd is in de bloemlezing. Vóór M. Nijhoff en M. Vasalis. Dichters als Jan van Nijlen en Adriaan Roland Holst zouden in Deleu’s achting zijn gedaald, want hebben gedichten moeten inleveren.
Het nieuwe boek met 555 gedichten is dus in menig opzicht een klassieke bloemlezing. Er is voor continuïteit gezorgd – behalve een kleine aanpassing van de titel heeft het concept van de anthologie in drieëndertig jaar geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan – en nog steeds liggen dezelfde premissen aan de grondslag van het nieuwbakken Verzenboek. Nieuwe namen of meer Nederlandse dichters, meer Claus dan Van Nijlen, kunnen niet verhelen dat de eerste druk van 1976, tot stand gekomen in een andere epoche, en de druk van 2009 weinig verschuivingen laten zien. Er is een publiek voor statische bloemlezingen. De bloemlezer is ook nu weer de poëticale opvattingen van de dichter in Deleu trouw gebleven. Standvastigheid is ook een merite.
Jozef Deleu, Groot Verzenboek. 555 gedichten over leven, liefde en dood. Veertiende, herziene en uitgebreide druk. Lannoo/Podium, Tielt/Amsterdam 2009.