In Nederland het daar onlangs ‘n baie interessante boek verskyn. Dit is naamlik De kunst van het dichten wat deur Henk van der Waal en Erik Lindner saamgestel en deur Querido uitgegee is. In ‘n poging om beter begrip te verkry oor die stand van die Nederlandse poësie en haar seggingskrag, het hulle naamlik onderhoude gevoer met agt van die mees toonaangewende digters. Hulle is: F. van Dixhoorn (1948), Anneke Brassinga (1948), Astrid Lampe (1955), Arjen Duinker (1956), Esther Jansma (1958), Piet Gerbrandy (1958), Anne Vegter (1958) en Nachoem Wijnberg (1961).
Graag wil ek vanoggend by wyse van Nuuswekker enkele van dié digters se uitsprake met jou deel.
Esther Jansma: ‘Het grootste vooroordeel over poëzie is dat het een ingeving zou zijn. Dat je een geïnspireerde opwelling hebt en die opschrijft en klaar bent. Terwijl poëzie iets is dat je maakt in interactie met de taal. Je hebt een paar woorden of regels en je denkt na, je kijkt naar die tekst en daardoor ga je weer verder. Je reageert op wat er al staat. Het is niet zo dat je van tevoren een kant-en-klaar plaatje in je hoofd hebt.’ (p. 60) Verderaan sê sy ook: ‘Ik ben een poppenspeler. Ik moet die poppen zo aansturen dat het publiek iets voelt bij hoe die poppen bewegen. Als regisseur van hun spel val ik niet samen met de emotie die mijn poppen vertolken.’ (p. 61-62). Volgens Willem Thies, wat die boek op Poeziekrant bespreek, “Ziet (Jansma) zichzelf als een dichter die zich ophoudt tussen het domein van de beschouwing, de reflectie, en dat van de romantiek.”
Daarteenoor tree Astrid Lampe weer op as samesteller. Haar gedigte is “collages, assemblages, montages,” aldus Thies. ‘Een dichter is altijd aan het samenstellen; ik construeer en componeer, ik assembleer en sample. Ik zet iets in elkaar met woorden. Iemand als Tinguely doet dat met radertjes en schroot dat hij overal vandaan opduikelt. Bij mij is dat niet anders, textuur en stoffelijkheid maken een wezenlijk onderdeel uit van mijn werk.’ (p. 89) En verderaan: ‘Ik vind het heel mooi om zinnen als verbindingsstukjes en losse mechaniekjes te behandelen. Taal in onderdeeltjes uit elkaar te prutsen en dan weer in elkaar te zetten.’ (p. 98)
Ten opsigte van taal het Piet Gerbrandy die volgende te sê gehad: “We hebben zo’n prachtige taal en die taal moet je eren. Dat kun je doen door de taal zodanig te vervormen dat die de aandacht naar zich toe trekt. Een voorbeeld van de bekende de-automatisering uit de theorie, maar zo werkt dat. Door woorden een beetje te vervormen raak je gefocust op de taal en wordt die taal ook iets fysieks, iets dat je voelt in je mond. (…) Daardoor celebreer je de taal. (…) Ik wil het geconcentreerd en flink klankrijk.”
Inderdaad ‘n interessante boek, lyk dit my. Boonop met ‘n hele aantal aanvullende essays. Terloops, bogenoemde is net as lusmaker bedoel. Gaan lees die volledige berig op Poezierapport se webblad. Daar’s sommer nog baie (en langer) aanhalings. En lees dan sommer ook weer die gesprek met Andries Visagie wat onlangs op die webblad geplaas is. Heelwat van bogenoemde kwessies is hoeka deur Andries geopper en bespreek.
Nietemin, die besonderhede van die boek is soos volg:
De kunst van het dichten – Henk van der Waal & Erik Lindner
Em. Querido’s Uitgeverij BV, Amsterdam/Antwerpen, 2009
ISBN 978 90 214 8759 5 – € 15,00
***
Op die webblad het Philip de Vos ons verras met ‘n tweede blog gister. En watter treffende huldeblyk is dit nie aan Nellie du Toit wat gister 80 geword het nie! Pittig, vermaaklik en eie aan die De Vos-idioom.
Lekker lees en geniet die naweek wat op hande is. Nuuswekker hervat weer Maandag.
Mooi bly.
Louis