Een van de meer geslaagde onderdelen van het ontwerp ‘mens’ (over het geheel genomen toch gewoon een onhandig samengeknutseld systeem vol gebreken) is ons totale gebrek aan vermogen tot invoelen van de toekomst. Zo prijs ik mij gelukkig dat ik vroeger niet vermoedde dat ik later last zou krijgen van slapeloosheid. Dat het tellen van de schaapjes geen handig en vertederend trucje was van volwassenen om van je gezeur af te zijn, maar een bittere ervaring waar ze zelf regelmatig mee te maken hadden. Dus nu tel ik regelmatig schaapjes, wandel door het nachtelijke huis terwijl ik lauwwarme melk of muntthee drink, lees staande in dit of dat boek, ga weer liggen, pak het nachtkastboek en lees mezelf in slaap – met excuses aan de meestal bijzonder kundige schrijver – of praat wat met de kat, die dat maar niks vindt, vermoed ik, eten is een beter idee. Soms probeer ik te schrijven, wat onverstandig is, omdat je hersens nu juist rust moeten krijgen, maar soms helpt het toch, om iets van je af te schrijven. Op een zachte nacht, na ruim duizend schaapjes, wilde dit eerste gedicht in het Afrikaans eruit (de eerste regel is een intertekst van ‘winter is nie die beste tyd om te skryf nie’ van Marlise Joubert):
nag is die beste tyd om te skryf
nag is die beste tyd om te skryf
gedagtes vra na stiltes
slegs die sagte gebrom van skryfmasjiene
kan ek verdra
of die beweging van jou slaap
wat ek nie kan hoor nie
maar iewers in die huis kan voel
jy sug
die kombers beweeg die lug
en die lug beweeg die gedagte
en die gedagte blaas die pomp van die woordorrel
nag is die beste tyd om te skryf
Maar een andere, minder zachte nacht had onlangs zwaardere middelen nodig:
Verlichting
Vannacht vraten de muizenissen
aan mijn ingewanden
en hielden me wakker
met hun rondzingend zeuren
van ongerief en wereldleed
Uit bed gestapt, lang uit het raam
gestaard. Ik had geluk, er was
ruimte voor de sterren en de
nacht was van het diepere zwart
van vroeger dat me altijd beangstigde
terwijl het me nu geruststelde:
alles gaat voorbij. Ik zag het oude licht
en dacht aan de neutrino’s die nu
door mij heen schoten, aan de straling
die ik niet voelde of zag
ik dacht aan de dodelijke schoonheid
van de gasnevels, aan de zwarte gaten
van absolute vergetelheid;
aan de raadsels van wat
daarachter is, of niet is, voorbij de grenzen
van het heelal. Ik dacht aan het verste object
ooit waargenomen, 13 miljard lichtjaren
van ons vandaan, en in het licht van het nagloeien
van de grote knal groeide in mij een
helende lichtheid die ik was vergeten
de lichtheid van het jonge heelal
Ik heb deze, inderdaad romantische en niet postmoderne, gedichten van mijn hand – van mijn hoofd zou een betere uitdrukking zijn – hier opgenomen, omdat ik niet lui wil lijken en altijd maar weer met gedichten van anderen op de proppen wil komen. Maar ik begon hier natuurlijk over omdat Billy Collins ook aan slapeloosheid lijdt en daar op zijn gebruikelijke geestige manier de volgende gedichten over schreef. Ik weet niet hoe het een ander vergaat bij het lezen, maar ik heb voortdurend de neiging om sommige bijzonder geslaagde regels of welgekozen beeldspraak hardop te herhalen – een gewoonte waar mijn levensgezellin zelfs na 40 jaar nog niet echt aan kan wennen – , instemmend knikkend. Ik zet er ook wel een streepjes bij en af en toe schrijf ik ze voorin, met de bladzij erbij, om ze te kunnen vinden bij geschikte gelegenheden, wat vrijwel nooit gebeurt. (Het was dan ook weer geen geringe vreugde om te lezen dat Kees van Kooten precies datzelfde doet, zoals hij zegt: uit opdringerige geestdrift.) Nou ja, lees maar, het is allemaal weer een leerzaam en vermakelijk woordfeest, speciaal voor u genoteerd door een dier in pyjama.
Nachtbrief aan de lezer
Ik sta op uit het verwarde bed en ga naar buiten,
een vogel die zijn nest verlaat
een slak die vakantie neemt van zijn huis,
maar alleen om op het gazon te staan,
een doodgewone slapeloze
te midden van het groeistelsel van tuin en bossen.
Als ik jonger was, had ik misschien gedacht
aan iets dat ik op een feest had gehoord,
aan een bijzondere auto,
de drukte van zaterdagnacht,
maar nu ben ik alleen maar klaarwakker,
een dier in een pyjama,
dat alleen de klamheid van de nacht voelt
en het briesje dat de toppen van de bomen beroert.
De hond volgde me naar buiten
en staat een stukje voor me,
haar neus omhoog alsof ze
de hoge witte bloemen opsnuift,
vannacht zichtbaar in de verduisterde tuin,
en er is iets dat ik je wilde vertellen,
iets over het warme oranje licht
in de ramen van het huis,
maar nu vraag ik me af of je wel luistert
en waarom ik de moeite doe om je dingen te vertellen
die toch niets uitmaken,
asspikkels, schilfertjes ijs.
Maar dit is alles wat ik wil doen –
je vertellen dat boven, in de bossen,
een paar nachtvogels riepen.
Dat het gras koud en nat was aan mijn blote voeten
en dat op een bepaald ogenblik de maan,
ogend als de top van Shakespeare’s
beroemde voorhoofd,
onverwacht verscheen, en
een vliedende wolkenband verlichtte.
Insomnia
Na alle schapen in de wereld geteld te hebben
som ik de wildebeesten, slakken,
kamelen, leeuweriken, etc. op,
gevolgd door alle dierentuinen en aquaria,
land na land.
Bij het eerste licht beland ik
in een nachtmerrie over verdrinken in de Zondvloed,
ik schreeuw over het wassende water
naar de verstrooide Noach als zijn verbazingwekkende
ark langs zeilt en al snel kleiner begint te worden.
De enige boot op aarde, een silhouet aan de horizon,
zal weldra verdwijnen.
Stijgend en dalend op de wiegende golven
concentreer ik me op het giraffenpaar,
hun halzen uitgestrekt boven het dak,
om te voorkomen dat mijn leven aan me voorbijflitst.
Nadat alle dieren uit het oog zijn verdwenen
drijf ik voort op mijn rug, de ogen gesloten.
Ik verbeeld me hoe alle vissen van de schepping
over een schutting springen in een weide van water,
de ene kleurrijke soort na de andere.
Nu ben ik nieuwsgierig hoe dat bij anderen is. Ik kan er niets tegen doen, maar het lukt me bijna nooit om deze gedichten voor te lezen, zonder dat mijn keel dichtknijpt aan het slot. Collins doet dat met mij. Hij kan mijn emoties besturen zoals een groot musicus dat kan. Hij kan er voor zorgen dat ik in lachen uitbarst, of dat ik een brok in mijn keel krijg ( bij de vergelijking van de opkomende maan met het voorhoofd van Shakespeare beide.) Als ik het gedicht ken – en dat is bij deze gedichten na de vertaalworsteling in hoge mate het geval – wordt het niet minder. Dan kan het zijn dat ik al eerder niet verder kom, zonder even adem te halen en de ontroering de baas te worden. Of ben ik een sentimentele oude man aan het worden?