Zondag (slot)
Je komt aan op het kleine perron, een paar minuten voordat de trein vertrekt. De zon staat laag, je kijkt uit over zee. Er drijft iets op de golven. Je staat er zwijgend naar te kijken, bewondert de esthetiek ervan. In de branding staat een vrouw met haar gezicht naar het water. Of kijkt ze naar jou? Je ziet door het tegenlicht alleen haar contouren. Een forens vertelt zijn reisgenoot over de ontvoering van een lijk, decennia geleden. ‘Er is leven na de dood,’ grijnst de ander. Even verderop begint iemand te zingen. Komt dat hier vandaan? Is het misschien de vrouw in de branding? Je vindt het mooi. Je denkt bij jezelf dat je het mooi vindt. ‘Niet omkijken,’ zegt de forens, bang dat het ophoudt. Het is gezang, het is niet echt. In de verte komt de trein aan. Je kijkt op de klok, het is inderdaad tijd.
(Edwin Fagel)