Remco Ekkers. Twee gedigte (De vleugelnootboom spreekt; Hop)
De vleugelnootboom spreekt
Loop naar mijn kurkstam, onder mijn takken.
Ik sta hier alleen, al zou ik met soortgenoten
een indrukwekkende laan kunnen maken.
Zie mijn hoogte, trots reik ik
naar de daken van het Rijksmuseum.
Loop naar rechts.
Hoewel ik hier wortel, kom ik van ver:
Armenië of de Kaukasus.
Hollandse winters deren mij niet:
sneeuw op mijn takken.
In de zomers een dicht bladerdak.
Tussen twee vleugels mijn vrucht.
Keer om en loop naar links.
Ik wijs je de weg. Je ziet
de wandelpaden van mijn labyrint.
Loop van mij weg. Mis je me al?
Straks loop je weer naar me toe
en zie je de veelarmigheid van mijn kroon.
Kijk naar de andere, lage beplanting.
In mijn schaduw groeit niet erg veel,
maar de buxushaagjes doen het goed.
Ga nu kwiek naar binnen en verbaas je
over wat onze ogen verstouwen kunnen
en wat handen kunnen maken:
de glans van koper, druiven, satijn, een edelsteen.
Let op de schaduw van de hand,
de handschoen en de kip van een marketentster.
==
Hop
Toen wij de ‘Buurtschap
van de kale mannen’ binnenreden
zongen wij luid en schaamteloos:
‘De hop heeft een slordig nest’!
In vlucht is zijn vlinderachtige
verschijning als vuurwerk
fladdert met ronde vleugels
over akkers en stenen muurtjes
stort dan plotseling ter aarde.
Bij verontrusting drukt hij zich
tegen de grond en vliegt pas op
wanneer men direct voor hem staat.
Beweegt zich prikkend en poerend
voort, ziet er slank uit en klein.
Waar hij woont roept hij poe-poe-poe
wat lijkt op de strofe van de ruigpootuil.
Roept ook een diep en hees sissend ah-ah-ah.
© Remco Ekkers / 2014