Hoor de zieltrein
Sta je daar op een heuvel te galmen naar je ondergelopen land, kwijtgeraakt aan het water, zie je alleen maar brokstukken geluidloos drijven, tinke, tonke, raak het water niet aan, no way zwemmen in eigen ondergelopen land, verdomme, kom terug land, als een gestolen moment, verover eigen land, voordat het verder onder loopt, ja je kan nee je kan niet, lees deze gewichtige mededeling.
*
Kijk je naar de sterren, blaas de rest erbij, hier op deze binnenplaats van een binnenzee, zij toch zien je spelen, en overal licht, je hebt een vouw in je broek, en duizend pk in je donder, briesbruisende koltrui die je d’r bent, op zoek naar nieuw land, tik de tak af, fok de vaart erin, trek alles met je mee, wolk na wolk, je hebt groeipijnen tegoed, hoor de sonische boem in het lichthuis.
*
Let je niet op, daar waar wolken krabben, praten ze tegen je, hoor geruis geknoopt aan geduw en gestuw, uit gereorganiseerde openingen van sales naar geoutsourde turnaround-veranderingen, waar alles in lijnen loopt, in looplijnen die zich uitstrekken over je lichaam, in een harde sok, een papieren maan gaat met de wind, verdomde jazz, pleitejazz, kleurloos in blauw in groen.
*
Zucht je nog, zie je niks, je zit in de lage piepjes, gooi open die funk, trek een duffelse jas aan, geef een knietje, swing laag zoete draagmoeder, je wordt steeds groter, terwijl je kleiner wordt, onzichtbaar, aan het bed, eeuwenoude stilte, verpakt in wapperende gordijnen, je vasthouden, je wij, en hoor het polderkoor zingen, hassemedassie, hassemedassie, hassemedassie.
*
Drijf je, zie je psychedelische lollies zwemmen, flesjes volgestopt met wit brood, zie de visser loeren, hoop op mierzoete haaien, hak je mak, denk gewoon dat alles kassi kassi kan, uit het zicht is in de mond, de uit-knop is aan, het zijn de uren van de handdoekman, alles is aan een stokje geregen, behalve de suikerman op de piano, elke toets is een natte wals voor debby, wrijf je droog.
*
Heb je de toeter weer in je hand, door andere handen, het is verdeeld, je was verplaatst, je was nonjazz, en alle brokstukken waren stuurloos geworden, er vielen letters van de daken, vergat je opengesperde wederbinnenste naar huis te sturen, nu wiegend de buis, de kleppen, om je heen blazen, schuiven, hoor de zieltrein, wrijf het ventiel, ga naar je hoofd, charisma caramba.
*
Gingen je luiken open, zelfs de echte, zag je telefoondraden met duiven, op een eiland dat vast zat aan de vaste wereld, voor je er kwam, moest je er naar toe, je luiken dus, wit gelakt, en goed gedekt, open ja, kan dat, proef de proever, pollepels op de koekenpan, grootse gordijnen, de eerste/laatste klap, boem ja, duinkorstmossen, ju-ju jubelende jongens van het wiebelende tegelpad, alles ligt open.
*
Gedenk je het gierende geluid, hoe zacht je blaast, de laatste lucht verplaatst door sissend te spelen, put uit het spel in je, roggel in rode rotwijn, in kelders met hagedissen, onder flipperkasten, waar je staat, blijf laag, traag, dit is de brug, wat doe je als je haar ziet, slapeloos, wat doe je als je haar echt ziet, je radbraakt haar in de bovenkamer, maanlicht uit je mond, als je haar ziet hoor jij haar ook.
*
Snij je door de mist, ben je de nachtbus met getoeter aan je oren, de bebop-sinterklaas met lauwe pauwen, in ruim zittend pak drink je flesjes groen, tot je de dijk ziet zweven, en nog meer pie-pa-pie van babs met zijn schnaps, hou je een keer in, groefhaai, met je gesuikerde reet, laffe lullebij, je bent de sneeuw die altijd blijft liggen, open je armen sjieke sjeik, en stop met dat gemiep.
*
Bezing je het zeewier, in duet, denk om de tweestapsvaraan, de ondeugdelijke tortillawrap, wie tikt als eerste het eiland aan, als je de golven mee hebt, heb je de golven mee, met sim en sam, met kaat en klaas, lees lopend deze regel, liefst hardop, voor het zachte zuchten, de ter plekke gemaakte wafel, besmeerd met chocoladesaus, afgeleverd door de ober die het bootje maakte.
© John Schoorl / 2014