Kaar in de Lage Landen
Het dichtwerk van Marlene van Niekerk geniet nauwelijks bekendheid in het Nederlandse taalgebied en dat is volkomen ten onrechte. Niet alleen omdat Van Niekerks poëzie niet is vertaald maar vooral omdat voor de Nederlandse markt een artificieel onderscheid wordt volgehouden tussen het wel vertaalde proza en de vrijwel onbekende poëzie van deze auteur. Voor literaire teksten die de traditionele genreindeling ter discussie stellen, is dat inderdaad een jammerlijke zaak.
Mijn ontdekking van Van Niekerks gedichten, nadat ik eerst de Nederlandse vertaling van de romans Triomf en Agaat las, is er gekomen dankzij de anthologiebundel Poskaarte. Beelde van die Afrikaanse poësie sedert 1960 (R. Foster en L. Viljoen (red.), Tafelberg/Human & Rousseau, Kaapstad, 1997). Uit de debuutbundel Sprokkelster (1977) is ‘Apologie’ opgenomen en het breed uitwaaierende ‘Amsterdam Armageddon – ’n voorspelling’ is ontleend aan Groenstaar (1983). In zoverre ik kon nagaan, zijn geen van Van Niekerks gedichten naar het Nederlands vertaald. In tegenstelling dus tot het proza, met lovend onthaalde vertalingen van beide romans, de verhalenbundel Die vrou wat haar verkyker vergeet het en recenter Die sneeuslaper, is de dichter Van Niekerk nauwelijks opgemerkt in Nederland en Vlaanderen. In Skrywers in die strydperk. Krachtlijnen in de Zuid-Afrikaanse letterkunde (Bert Bakker, Amsterdam, 2005) hebben Eep Francken en Luc Renders nauwelijks aandacht besteed aan de poëzie (“Zij trad eerst op als dichteres. […] Van haar vallen gedichten over Nederland op, bijvoorbeeld ‘latter day don quichot’ […]”). Dit panoramisch overzichtswerk voor het Nederlandse publiek maakt behalve deze algemene omschrijving geen melding van Van Niekerks dichtbundels.
De met de prestigieuze Hertzogprys vir Poësie bekroonde derde dichtbundel van Marlene van Niekerk, Kaar (Human & Rousseau, Kaapstad, 2013), is op 29 januari 2014 gepresenteerd bij deBuren in Brussel. Bij die gelegenheid sprak Alfred Schaffer, Van Niekerks collega verbonden aan het departement Afrikaans en Nederlands van de Universiteit van Stellenbosch, de laudatio uit. De persvoorstelling heeft niet meteen geleid tot een jubelende ontvangst van de boekuitgave. In het zomernummer van Poëziekrant (2014/4) publiceert Toef Jaeger een bespreking – de enige beschouwende tekst over Kaar die me vooralsnog ten onzent bekend is − waarin de gedichten als “tomeloos, bandeloos, grenzeloos” worden bestempeld. Opmerkelijk in diens recensie zijn de vermeldingen van de Nederlandstalige dichters Robert Anker, Eddy van Vliet, Rutger Kopland, Constantijn Huygens en Chris J. van Geel, ofschoon Kaar volgens de recensent toch vooral “een overvolle verzameling vaak zelfreferentiële poëzie” is. Jaeger wijst daarenboven op de Nederlandse setting van enkele gedichten, zoals Francken en Renders dat al eerder deden, maar hij besluit dat gezien de sensitieve aard van de teksten Van Niekerks poëzie als “on-Nederlands” kan worden beschouwd.
Deze vaststelling staat in contrast met de receptie van Kaar in Zuid-Afrika. Op Versindaba vermeldt Zandra Bezuidenhout bijvoorbeeld dat Van Niekerks dichterschap wel degelijk raakvlakken vertoont met de experimentele poëzie van Astrid Lampe en Anneke Brassinga. Vooral het “assosiatiewe taalgebruik” wordt daarvoor als graadmeter gehanteerd. Andere dichtersnamen die in de beschouwing opduiken zijn Lucebert, Gorter, Adriaan Roland Holst, Van Ostaijen en Slauerhoff.
Het kan geen toeval zijn dat in de kritische ontvangst van Van Niekerks derde bundel, ruim dertig jaar na Groenstaar, de Nederlandstalige literatuur als referentiekader wordt gebruikt. Uiteraard zeggen die naamsvermeldingen meer over het kritische repertoire van beide recensenten dan over Van Niekerks (al dan niet strategische) referentieapparaat. Zowel Jaeger als Bezuidenhout menen raakvlakken met de experimentele verstechniek van gecanoniseerde en hedendaagse schrijvers te ontwaren. Dat is het beeld in de Afrikaanstalige en Nederlandstalige literatuur dat van Van Niekerks poëzie wordt geconstrueerd.
Marlene van Niekerk heeft in een interview met Louis Esterhuizen (18 april 2014), naar aanleiding van de toekenning van de Hertzogprijs voor Kaar, betoogd dat zij zich weinig gelegen laat liggen aan klassieke genreconventies. Passages in Agaat, Memorandum en De sneeuwslaper rekent zij zelf tot de poëzie: “Ek het na my gevoel nooit eintlik opgehou poësie skryf nie, ek het dit net nie aangebied as poësie nie. Dit staan in prosavorm in die visioene van Bileam in “Die oog van die meester” in my eerste kortverhaalboekie, ook in Treppie se WC-toneel in Triomf, in die kursiefgedeeltes in Agaat, en oral in Memorandum, en in Die sneeuslaper”. Toef Jaegers uitspraak dat Van Niekerk, na dertig jaar van dichterlijk stilzwijgen, een ‘veelstemmige’ en ‘veelzijdige’ dichtbundel heeft gecomponeerd en hiervoor heeft geput uit “een reservoir” wordt door de auteur zelf weerlegd. Kaar als “een vat om de productie van drie decennia in op te vangen” is volgens Van Niekerk niet het resultaat van een plotse opstoot van dichterlijk vernuft. Een schrijver die normerende genres ter discussie stelt en zich niet laat vastzetten door deze conventionele genreaanduidingen, kan immers niet worden herboren als dichterlijke persoonlijkheid maar werkt verder aan een imposant oeuvre dat zich niet laat opsplitsen.
De weerbarstige en recalcitrante teksten in Kaar sluiten aan bij de vermelde passages in Agaat en andere prozateksten. Er kan worden gewezen op recurrente motieven, zoals verval en vergankelijkheid (Toef Jaeger), soortgelijke schrijftechnieken (Bezuidenhout), intertekstuele en autoreferentiële procedés. Misschien verdient het aanbeveling, nu Van Niekerk met de Hertzogprijs is bekroond en haar (dicht)werk in Zuid-Afrika alom geprezen wordt, ook een Nederlandse vertaling te voorzien. Zoals uitgeverij Atlas bloemlezingen met poëzie van Antjie Krog en Wilma Stockenström samenstelde (tweetalige edities), Sheila Cussons in de Sandwichreeks is opgenomen en Jonkers poëzie door Komrij is gebloemleesd, zou ook voor een Nederlandstalige leespubliek het dichtwerk van Van Niekerk kunnen worden ontsloten. In de veronderstelling dat het teksten betreft die deel uitmaken van een uitdijend en inderdaad veelzijdig oeuvre dat inmiddels wel al voor ons taalgebied beschikbaar is gesteld. Kaar is ook vanuit dat opzicht een uitgelezen kans om het werk van Marlene van Niekerk verder te ontdekken.
(c) Yves T’Sjoen / 2014