Maarten Goethals, Wetstraatjournalist, debuteert met een bundel die niet voor niets ‘Hees‘ heet. Hees is wat een mens is en welluidend is wat een dichter in zijn zoektocht naar een remedie wil zijn. Al van in zijn eerste cyclus, ‘Doornroosje’, laat hij een spel van eros en thanatos plaatsvinden, van aantrekking en afstoting ook. Anders dan het gelijknamige sprookje waarvan deze gedichten een remake zijn, eindigt het met het woord ‘sterven’. Goethals speelt een gewiekst spel met een overvloed aan alliteraties en assonanties. Zijn taal herinnert volgens het achterplat her en der aan Paul Snoek. Maar evenzeer roept zij connotaties op aan het hermetisme van een dichter als Hugues C. Pernath. En wat de voorliefde voor animale beelden betreft is ook de jonge Claus nooit veraf.
Storend is dat de dichter zich qua muzikaliteit te gulzig van bepaalde stijlmiddelen bedient. In één gedicht van zes korte verzen weerklinken woorden als ‘dooi’, ‘doden’, bodem’, ‘bont’ en ‘doornen’ enerzijds en ‘vacht’, ‘valk’ en ‘vagevuur’ anderzijds. Dat roept de verdenking van semantische luchtledigheid op. Het mag dan grosso modo al om uiterst erotische verzen gaan die het moeten hebben van zichzelf opgeilende taal, toch blijf je als lezer enigszins op je honger. Het weelderige coloriet moet verhullen dat de woorden in hun zucht naar onderlinge congruentie met Goethals aan de haal gaan en dat het er op het inhoudelijke vlak niet altijd evenzeer toe doet. Dat is vreemd voor iemand die van opleiding filosoof is, voor het motto van zijn bundel al meteen uitpakt met Emile M. Cioran en verder ook Emmanuel Levinas opvoert.
Vaak is de mens die in deze verzen wordt geschetst een geharnast wezen. Hij laat zich niet altijd van zijn lieflijkste kant zien. De relatie met de moederfiguur gaat bijvoorbeeld niet over rozen: zij wordt gekarakteriseerd als ‘moeizaam’ en de zoon die zij ter wereld heeft gebracht beschouwt zij kennelijk als een demon. Het bestaan is tegelijk doordrenkt van ‘afschuw en mededogen’. En de vader, aan wie de zoon zich verwant weet, roept blijkbaar geweld op.
Naast deze personages uit de eigen entourage schetst Goethals in wat hij ‘Belgische gedichten’ noemt portretten van enkele koninginnen (Fabiola, Paola) en plekken (Brussel, Leuven, Vollezele). Ook van deze gedichten krijgt de lezer niet altijd hoogte: zowel de personen als de plekken zijn gespeend van ook maar de geringste anekdotiek, waardoor zij perfect inwisselbaar worden. Ondanks zijn hang naar welluidendheid blijft de dichter daardoor hees. Dat is jammer, want hij beschikt in aanleg over iets als een herkenbare stem.
_________________
Maarten Goethals, Hees, uitgeverij Vrijdag, 63 blz., 16,50 euro.