Recensie Spanriem van Hans Depelchin. Singel Uitgeverijen. ISBN:9789044546941
Recensent: Francine Maessen
Hans Depelchin (die overigens afgelopen september in residentie was bij het Vrystaat Kunstefees) debuteerde in de poëzie in juni met de dichtbundel Spanriem. Eerder publiceerde hij al de roman Weekdier. Spanriem is een meeslepende, intieme bundel over de grenzen en grenzeloosheid van een jonge liefde.
Er zit een narratief in de bundel – misschien niet altijd, maar bij vlagen duikt het op. Het lyrische subject krijgt een Franse geliefde en dat geeft de mogelijkheid tot een verkenning van de verschillen tussen verschillende Europese landen:
De Nederlanders praten hard
om te compenseren wat er niet te vertellen valt
de Belgen houden zich stil om te compenseren
wat ze niet te vertellen hebben, de Duitsers hebben norse strepen
rond de mond en de Fransen zingen, de Fransen pathetisch
hysterisch, de Fransen zogezegd onverdeeld
sensueel (p.9)
Een beetje stereotyperingen worden hier niet geschuwd (maar ach, anders mag je als Frans persoon ook nooit een romanticus zijn), maar echt plat wordt het niet. Dus ja, het eerste wat we over de geliefde leren is wel degelijk sensueel (“ze zegt dat niezen een orgasme is”) maar ondanks dat wordt ze ook direct gepresenteerd als een rond personage, met een eigen achtergrond en eigen overwegingen over de wereld om haar heen.
Spanriem is een uitermate beeldende bundel, die ook buiten bovengenoemde liefdesgeschiedenis de omgeving tot leven weet te wekken. In deze omgeving vallen Belgische steden in een gloeiende hitte te herkennen:
Tussen de kathedraal en de huizen
vangt een enorme hangmat brokstukken op
geraniums met potgrond en al uit ramen gekieperd
liggen over het net verspreid
een ontploft lijf
af en toe vallen er hompen aarde door de mazen op de passanten
die vrezen dat met deze hitte de regen zelf tot gruis verdroogt (p.12)
Ondanks de zinderende liefde (wat natuurlijk altijd lekker werkt tijdens een hittegolf) is er een groot probleem: het cultuurverschil en het taalverschil. “Weet zij hoe je bloemkool met worst klaarmaakt / volgens de Vlaamse norm”? Het subject loopt keer op keer tegen hun andere achtergronden aan, en tegen het feit dat de taalbarrière maakt dat ze zich niet op hun meest natuurlijke manier kunnen uitdrukken. Hij kan zijn eigen slimmigheidjes niet soepel uitdrukken in het Frans en een gesprek kost energie: hij moet goed luisteren om haar te kunnen volgen. De keuzes die voor de toekomst gemaakt moeten worden hangen als een onweersbui boven hun relatie:
/ later vraagt ze opnieuw
of ik in Frankrijk zou kunnen wonen
nu zeg ik: misschien / (p. 23)
Een bezoek aan haar ouderlijk huis heeft een goede balans tussen ongemak en nonchalance. Seks in haar meisjesbed naast een foto van haar ex-vriendje is uiteraard een beetje ongemakkelijk, maar ook te cliché om lang bij stil te staan, dus we gaan door en bezoeken Franse dorpjes in de omgeving.
Het uiteindelijke afscheid valt zwaar, zo zwaar dat het een hiaat in de bundel oplevert. Er volgt een reeks mistroostige gedichten waarin een herfstig België te herkennen valt en er ineens geen woord meer gerept wordt over de geliefde. Na de opgebouwde spanning voelt dat ineens vrij abrupt. Als lezer heb je na het narratieve begin een behoefte aan closure ontwikkeld. Net wanneer je vreest dat die niet meer zal komen, sluit de bundel af met een van haar sterkste delen, “Crac”. Dit laatste deel is een vrij filosofisch, langer gedicht, die vragen stelt als “waar is de vrouw”, “waar is de woonkamer van de oude vrouw,” “waar zijn alle minuten”, niet gevolgd door directe antwoorden, maar wel door prachtige uitwijdingen.
Waar is de overgave, het braaksel
de woede, cric-crac, de ene spanriem
die de andere vervangt, mij niet omknelt
haar daarentegen onder tintenkillers dwingt
alleen de vegen nog van inkt, alleen
onpasselijk worden van onbegrip, voor elkaar
blokkades opwerpen, bijna
barricades
malgré moi (p. 80)
Het is ook in dit slotdeel dat het liefdesverdriet erkend wordt waar het subject dan de afgelopen 50 pagina’s mee heeft geworsteld. “In afzondering grabbel ik rond / om iets in de plaats te hebben van haar”. Het verklaart de plotselinge afwezigheid van de geliefde in de tweede helft van de bundel. Mooi is dat die afwezigheid niet zo drukkend was dat het andere onderwerpen in de weg staat. Alhoewel deze relatie narratief centraal staat in de bundel overschaduwt het niet de andere motieven in de bundel, zoals het prachtige en divers omschreven Vlaamse landschap.
Depelchin is gedebuteerd met een zeldzaam gebalanceerde bundel. Hulde voor hoe hij het persoonlijke van een liefdesgeschiedenis weet te verweven met de specifiteit van de omschreven landschappen. Zijn ingetogenheid toont hem een volwassen schrijver.