Om blare aan ‘n boom te hang
Luuk Gruwez in gesprek met Louis Esterhuizen
1. Luuk, in ’n onlangse onderhoud wat in die Januarie-Februarie uitgawe van Poëziekrant verskyn het, sê jy onder andere: “Ik verfoei de herfst; ik heb een overdreven verwelkingsbesef. Ik begrijp Herman de Coninck, die schreef dat hij elk blad het liefste weer aan de boom had willen hangen.” Verteenwoordig hierdie stelling iets van ’n arse poetica vir jou?
Een van mijn talrijke hebbelijkheden is deze: bijna al mijn gedichten zijn ontstaan vanuit de behoefte gebrek en gemis ongedaan te maken. Ik kijk om me heen en ik stel vast dat die zogenaamde schepping die door een zichzelf almacht toedichtende God is geschapen tal van gebreken vertoont. Zelfs in de natuur. In alles is de kiem van het verval geplant. Als dichter voel ik de drang om wat ik de constructiefouten van de schepping noem te herstellen. Dit tegen beter weten in. Ook in mijn houding tegenover mijn medemens speelt dit principe. Ik sta nogal bekend voor gedichten waarin onfortuinlijke naasten worden geportretteerd, mensen die het niet gemaakt hebben, mensen van wie het bestaan niet vanzelfsprekend is en die mij er als het ware toe aanzetten hun bestaan alsnog meer glans te geven. Ik weet wel dat de poëzie niet heel veel vermag, maar ik probeer die mensen in mijn gedichten toch een stem te geven vanuit een omslachtige poging om de spreekbuis van de stemlozen te zijn. Natuurlijk beschouw ik ook mezelf tot op zekere hoogte als een stemloze. Poëzie schrijven is een vorm van alternatief spreken. En ik heb wel eens geschreven dat wie niet langer wil stotteren, moet zingen. Het compensatiegehalte dat in de poëzie aanwezig is, is nauwelijks te onderschatten.
2. Dit is egter ook so dat humor ʼn belangrike funksie vervul in jou digkuns. Is humor vir jou ʼn opsetlike en doelbewuste wapen in dié aanslag op verwelking of is dit iets wat spontaan in jou verse na vore kom? (Ek sal bly wees indien jy sommer jou besonderse gebruik van ironie by jou antwoord kan betrek aangesien dié twee dikwels hand-aan-hand loop; veral in jóú poësie …)
Mijn poëzie is allicht zoniet humoristischer dan toch ironischer dan ikzelf. Ik sta nogal achter het idee dat ironie het wapen van de lafaard is, al is dit misschien net iets te kras uitgedrukt. Ironie betekent namelijk ook een uiting van twijfel en houdt in dat men alle dogma’s ondergraaft. Ten slotte is zij het gevolg van een soort nietigheidsbesef: wij stellen niet heel veel voor in de kosmos; waarom zouden wij dan druk doen en de zaken gewichtiger voorstellen dan zij zijn? Je kunt – met enige veralgemening – de lezers van mijn proza en mijn poëzie in twee categorieën indelen: die met zin voor humor en die zonder. De eerste categorie weet mij doorgaans het meest te appreciëren. Mijn classificatie houdt overigens geen veroordeling van de humorlozen in: vaak zijn dat juist erg lieve mensen. En God weet dat ik – waar het diegenen met gevoel voor humor betreft – bespaard wil blijven van de platte grapjassen die het medialand beheersen. Trouwens: hebben die wel echt gevoel voor humor?
3. In dieselfde onderhoud sê jy ook: “Ik zou me veel liever willen profileren als ambachtsman dan als kunstenaar.” Wat jy dalk uitbrei op hierdie begrip? Wat beteken dit om as “ambagsman” met die poësie om te gaan eerder as “kunstenaar”?
Een ambachtsman probeert middels zijn ambacht tevredenheid te verwerven, een kunstenaar mikt hoger, gaat op zoek naar geluk. Wanneer een ambachtsman mislukt in zijn streven is de frustratie dan ook minder groot dan wanneer een kunstenaar dit doet. Een kunstenaar is namelijk absolutistischer ingesteld. Dat hij niet het opperste bereiken kan, stemt hem niet alleen ontevreden, maar deprimeert hem onophoudelijk. Een van mijn boutades luidt: ‘Claus is ontevreden omdat hij Shakespeare niet is, en Shakespeare omdat hij God niet is.’ Kunstenaars, en dichters par excellence, hebben continu het gevoel dat er in de wereld alleen maar plaats is voor de eerste en de beste. Het is gezonder als je zoals een keurige ambachtsman beseft dat ook de zesendertigste bestaansrecht heeft.
4. Impliseer die begrip “ambagsman” vir jou ook dat jy konstant ander digters se werk moet lees ten einde op hoogte te bly van nuwe tendense in jou bedryf? Indien wel – lees jy selektief volgens ʼn vasgestelde program, of lees jy na willekeur? Kan jy miskien so ʼn paar van jou gunsteling digters uit te sonder?
Het is zo dat ik in mijn hoedanigheid van recensent voor De Standaard der Letteren één keer per maand de dichtbundel bespreek die mij – in gunstige zin – het meest getroffen heeft. Dit houdt dus in dat ik enkel positieve recensies aflever. Mijn motivatie in dezen is dubbel. Eerst en vooral ben ik van mening dat, wanneer er in de krant helaas maar zo weinig ruimte beschikbaar is voor een genre als de poëzie, wij beter aandacht kunnen schenken aan wat onze waardering verdient. Ten tweede is het zo dat ik het moeilijk heb met het feit dat wij van kindsbeen af het voorwerp van beoordeling zijn. Nooit mag je eens waardenvrij bestaan. Altijd is in dit ondermaanse kennelijk verantwoording vereist. Ik oordeel en veroordeel niet graag, omdat ik niet graag beoordeeld of veroordeeld word. Onder meer om die reden heb ik bijvoorbeeld altijd geweigerd om deel uit te maken van een literaire jury. Als recensent die de nagenoeg volledige poëzieproductie uit Vlaanderen en Nederland ter recensie in zijn brievenbus krijgt, blijf ik dus hoe dan ook op de hoogte van het reilen en het zeilen in het poëzielandschap. Ik probeer mij vanuit mijn ongeloof in één zaligmakende poëtica ruimhartig op te stellen: ook wie anders gebekt is dan ikzelf, moet op grond van zijn metier de aandacht krijgen die hij verdient. Natuurlijk zijn er dichters die mij beter liggen dan anderen. Ik noem nu maar voor de vuist weg Leonard Nolens, Hugo Claus, Rutger Kopland, Menno Wigman, Hester Knibbe, Miriam Van hee, Gerrit Komrij, Ingmar Heytze en Anton Korteweg. Maar ik zou morgen net zo goed een lijst met evenwaardige andere namen kunnen opsommen.
5. Vergewe my as ek dit sê, maar jy is nogals iemand met vreemde skryfgewoontes en –rituele. So weet ek van ’n periode toe jy slegs kon skryf met ’n bandopname van spesifiek ’n Hoover-stofsuier se gedreun in die agtergrond; tans skryf jy egter weer net in absolute stilte met géén musiek in die agtergrond nie. Dan volg jy ook ’n vaste roetine: begin presíés op kwart voor tien in die aand skryf, byvoorbeeld, met presies dié keuse van drankie om jou te ontspan, ens. Enige verduideliking hiervoor?
Ongetwijfeld een neurotische, misschien wel autistische trek van me. Ik heb nood aan een gestructureerd bestaan. Dat maniakale streven om een strikt gereguleerde invulling van mijn dag te realiseren, is mijn poging om de chaos op een afstand te houden. Wat die opname van een stofzuiger betreft: ik was niet de eerste om die als een soort achtergrondmuziek te gebruiken. Ook de Nederlandse auteur Vestdijk maakte hier destijds al gebruik van. Maar bij hem kwam het er in eerste instantie op aan zich van alle mogelijke onvertrouwde geluiden af te schermen. Wat mij interesseerde was toch veel meer de louter fysische rilling, een reminiscentie aan prenatale geborgenheid. Maar ik ben vast niet goed snik: mijn punctualiteit, bijvoorbeeld, is ongeëvenaard. Ik ben betrouwbaarder dan een klok.
6. Toe ek en Marlise verlede jaar by jou op besoek was, het ek heelwat items in jou woonplek raakgesien wat duidelik baie sentimentele waarde vir jou het; is jy inderdaad sentimenteel gedraad? Ek vra dié vraag aangesien jou verse dikwels ook die opteken van ‘n amperse vergange wêreld en leefwyse is. En hieruit voortvloeiend: hoe omgewingsgerig is jy? Lewer die dorp waarin jy woon (Hasselt) byvoorbeeld ‘n direkte bydrae tot jou skryfwerk of is dit merendeels die (vergange) landskappe van jou jeug wat jou inspireer?
Het is waar dat ik von Kopf bis Fuss uit een verboden gevoel als heimwee besta. Ik vertoon een maniakale soort trouw, ben niet in staat tot afscheid. Allicht uit een soort verlatingsangst. Bovendien heb ik het moeilijk met de pretentieuze aspiraties van het heden. Want wat is het heden meer dan een scharniermoment tussen verleden en toekomst. Eén enkel moment is het heden. Het verleden en de toekomst zijn een eindeloze aaneenrijging van momenten. Ik wil niet aanvaarden dat het heden zomaar mag poneren dat men net zoveel waard is als zijn laatste score. En ik vind dat een mens het verdient te worden gezien als de optelsom van al zijn leeftijden. En om op dat andere onderdeel van je vraag te antwoorden: ja, mijn interieur is het museum van mijn verleden, en ja, ik hecht aan omgevingsfactoren; de omgeving is illustratief voor de mens die erin verblijft. Ook aan mijn woonstad Hasselt heb ik in mijn recentste bundel inmiddels een gedicht gewijd. Het gaat mij dus niet uitsluitend om de topoi uit mijn jeugd. Al spelen die uiteraard een grote rol. Het dorp Deerlijk in West-Vlaanderen, bijvoorbeeld, waar ik mijn jeugd heb doorgebracht, speelt in mijn werk een erg belangrijke rol. Men is, vind ik, van de plaats waar men voor het eerst verliefd is geweest.
7. Sedert 1994 is jy reeds voltyds digter; iets wat vir ons in Suid-Afrika haas ondenkbaar is. Kan jy dalk ’n aanduiding gee van die verskillende maniere waarop jy – bo en behalwe die verkope van jou bundels – genoegsaame inkomste kan genereer ten einde voltyds te kan skryf?
Het is wel waar dat ik voltijds auteur ben, maar eigenlijk is die situatie alleen maar mogelijk door het feit dat de commissie Poëzie van het Vlaams Fonds voor de Letteren (soms ook die van het Nederlands Fonds) mij elk jaar een vrij royale werkbeurs toekent. In Vlaanderen wordt die in maandeenheden uitgedrukt. Een maandeenheid is vergelijkbaar met wat een leraar in het secundair onderwijs elke maand verdient. Ik krijg doorgaans zes maandeenheden. Voor de rest van mijn inkomsten ben ik aangewezen op lezingen en op het schrijven van poëzierecensies voor de Belgische krant De Standaard. Het is dus echt niet zo dat ik van mijn gedichten kan leven: het bedrag dat ik daarvan opstrijk, is verwaarloosbaar, ook al verkoop ik vrij goed.
8. Van jou verse is enkele jare gelede deur Hennie van Coller vertaal en van dié vertalings is selfs in die nuwe Groot Verseboek opgeneem. Ook het jy al by verskeie geleenthede deelgeneem aan verskeie feeste (soos die Woordfees, byvoorbeeld) en ander geleenthede in Suid-Afrika. Lees jy dikwels Afrikaanse poësie en kan jy dalk in die breë ’n paar opmerkings maak rakende jou siening van die Afrikaanse digkuns tans?
Ik moet tot mijn niet geringe schaamte bekennen dat ik niet echt veel Afrikaanse poëzie lees. Maar mede door mijn contacten met dichtersvrienden en door het bladeren in het Groot Verseboek heb ik toch enig benul van wat zich in de Afrikaanse poëzie afspeelt. En ik moet zeggen dat de kwaliteit daarvan mij, zeker in het licht van de wetenschap dat het om een klein taalgebied gaat, zeer bevalt. Wat telkens weer opvalt, is het feit dat Afrikaanse dichters niet zelden, maar geheel ten onrechte, een minderwaardigheidsgevoel tegenover Nederland en Vlaanderen etaleren. Allicht doordat Nederlandstaligen numeriek in de meerderheid zijn. Laten jullie één ding niet vergeten: dat jullie over een taal beschikken met een groot poëtisch vermogen, een taal die een en al sensualiteit is. Jullie spreken is een soort strelen.
Publikasies deur Luuk Gruwez
POEZIE:
Stofzuigergedichten (1973), Orion-DDB, Brugge.
Ach, wat zacht geliefkoos om een mild verdriet (1977), Orion-DDB, Brugge.
Een huis om dakloos in te zijn (1981), Manteau, Antwerpen-Amsterdam.
De feestelijke verliezer (1985), Manteau, Antwerpen-Amsterdam.
Dikke mensen (1990), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Vuile manieren (1994), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Bandeloze gedichten (1996), bloemlezing uit de poëzie van voor
Vuile manieren, De Arbeiderspers, Amsterdam.
Dieven en geliefden (2000), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Allemansgek (2004), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Psilo (2007), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Lagerwal (2008), De Arbeiderspers, Amsterdam.
PROZA:
Onder vier ogen, Siamees dagboek, samen met Eriek Verpale (1992),
De Arbeiderspers, Amsterdam.
Het bal van opa Bing (1994), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Lucky Star (1995), televisiemonoloog voor de IKON en de BRTN.
Een bijzonder bevallig paar (1996), scenario voor de IKON en de BRTN.
Het land van de wangen (1998), Privé-Domein, De Arbeiderspers, Amsterdam.
Slechte gedachten (1999), De Arbeiderspers, Amsterdam.
De maand van Marie (2002), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Een stenen moeder (2004), De Arbeiderspers, Amsterdam.
Pizza Peperkoek (2009), Poëziecentrum, Gent.
Gedigte – Luuk Gruwez
MOEDERS
Mens herken hul van ver en van vroeër: altyd in rep en roer,
altyd die bekende rumoer. Of ons nie te koud kry nie
miskien, dat ons ons truie toe moet knoop, dat ons
van daardie slegte vriende liewers weg moet bly. Ensovoorts,
ensovoorts. Hulle is van oordosisse versigtigheid vervul,
van lewenslange ensovoorts, rare roeringe in buik en boesem.
Opvallende besonderhede, eeueoud van eenvoud: spermavlekke wat hulle
stil, met dromerige oë uit die lakens van hul seuns uitwas,
meisies wat hul halsoorkop uit die vroue uit moet vee
wat hulle intussen ook geword het. Dit kan in goeie ma’s
geweldig sneeu, veral wanneer geen mens
dit ooit verwag, begin November, sodra die gestorwenes koning kraai.
Hulle gee aan kleuters wolserpe en moffies mee. Piesangs.
lets weerbaars teen trane. En van hul eie ma’s, wat hulle
al hoe meer ontglip, raak hul die laaste moeders. Tot hulle
die hande wantrou wat hul nie langer vas kan hou nie.
November word dit nooit nie, November breek aan. Soos aand.
Lug verplaas sy diepste rooi in blare van beuke en eike.
en vanweë alles wat hul nie meer vas kan hou, hou hy op:
hul wêreld van ensovoorts, en so voort tot die dood.
(vertaling: Hennie van Coller)
MOEDERS
Men herkent ze van ver en van vroeger: altijd in rep en roer,
Altijd dat vertrouwde rumoer. Of wij het niet te koud hebben
misschien, dat onze jas wat hoger moet geknoopt, dat wij
die slechte vrienden beter kunnen mijden. Et cetera,
et cetera. Zij zijn van overdosissen voorzichtigheid vervuld,
van levenslang et cetera, stupide stuwingen in buik en boezem.
Fluorescente details, eeuwenoud van eenvoud: spermavlekken die zij
stil, met dromerige ogen uit de lakens van hun zonen wassen,
meisjes die zij halsoverkop uit de vrouwen moeten wissen
die zij tussentijds geworden zijn. Het kan in goede moeders
allemachtig sneeuwen, voornamelijk wanneer geen mens
het al verwacht, begin november, zodra de doden victorie kraaien.
Zij geven kleuters sjaals en wollen wanten mee. Bananen.
lets dappers tegen tranen. En van hun eigen moeders die hun
meer en meer ontglippen, worden zij de laatste moeders. Tot zij
de handen wantrouwen die hen niet langer vasthouden kunnen.
November wordt het niet, november valt. Als avond.
Lucht verplaatst zijn diepste rood in bladeren van beuk en elk.
En wegens alles wat zij niet meer kunnen houden, houdt hij op:
hun wereld vol et cetera, et cetera en totterdood.
© Luuk Gruwez
Video-snit: Herman De Coninckprijs 2009 – Moeders – Luuk Gruwez
Webblad http://www.luukgruwez.be
OMA’S METAFYSICA
Oma’s fysiek: nooit komt daar eens een barstje in.
Zij drinkt white spirit uit een soepterrine, slurpt
cyaankali met een rietje of propt zich tussendoor
met ijzervijlsel vol. Waarna één boer, en opgelost!
Zij zingt ook zelf de lof van heel haar lijf.
Zij hinkt met stoere kuiten door het dorp, bezit
de elegantste kromme neus, het sterkste kunstgebit.
En wie heeft zo’n virtuoze wandelkruk als zij?
Eenieder met een beetje mensenkennis
beweert dat ik haar idealiseer. Dat zij bijvoorbeeld
amper weet of het nu eergister of gisteren of morgen is.
En dat zij kaarsen brandt voor een of andere louche Heer.
Maar het is heerlijk om haar op te hemelen.
© Luuk Gruwez