DE SIRENE
In deze rubriek bespreekt Luuk Gruwez elke maand de dichtbundel die het meest zijn aandacht heeft getrokken.
KAN IEDEREEN RICHARD ZIJN?

Welke anderen heeft Ester Naomi Perquin nodig om zichzelf te zijn? En vooral: welke anderen wil zij daarbij vermijden? Al in het openingsgedicht van haar bundel blijkt de medemens een risico. Hoe kun je voorkomen dat je jezelf verliest met zoveel dominante anderen? Hoe sterk en stoutmoedig moet je zijn om in eigen schoenen te staan en je niet lijdzaam achter de route of het menu van een ander te verschansen? Het spookt in het leven van Ester Naomi Perquin en dat is het wat haar dagelijksheid bovendagelijks maakt. Precies dit verleent haar een heel eigen toon die niet onopgemerkt gebleven is na haar debuut uit 2007, het nog enigszins onevenwichtige Servetten halfstok, dat onder meer met de debuutprijs van Het Liegend Konijn werd bekroond.
Helpt het te weten dat dichteres dezes beroepshalve enkele jaren in de gevangenis is tewerkgesteld? Ja en nee. Natuurlijk ben je geneigd een link tussen dichter en cipier te leggen: beiden staan te rinkelen met hun sleutels en houden daarmee in zekere zin demonen in bedwang, of het nu om die van henzelf of om die van hun naaste gaat. In Namens de ander is het niet altijd duidelijk – en dit is allicht de bedoeling – wanneer het om de eigen emotionele turbulenties of om die van de ander gaat. Er is tussen de ik en de medemens maar een vliesdunne grens. Het lijkt er in de poëzie van Ester Naomi Perquin wel op of iedereen de ander naar het leven staat. Voor ons ligt een bundel over identiteit en over de moeilijke definitie daarvan. Het grote probleem waarvoor de ander verantwoordelijk is, is dat hij zozeer op onszelf lijkt. En dat ieder ik altijd en overal de gevangene van de ander is.
Een van de vragen die de dichteres zich stelt is die met betrekking tot aanwezigheid. Vanaf wanneer is iemand aanwezig? Dat lijkt hij pas te zijn wanneer hij waarneembaar wordt. In het gedicht “De laatste onbekende” wordt iemand ten tonele gevoerd die nooit in beeld is geweest en een ondergronds bestaan heeft geleid. Zijn bestaan grenst aan het onbestaan. Hoe is het mogelijk dat hij er was zonder een relatie met een andere? Als hij er dan plotseling toch is, bovengronds komt en gezien wordt, kan zijn bestaan niet meer ongedaan gemaakt worden. In tegendeel: hij komt centraal in beeld te staan. Men zoomt op hem in. Hij leert dank zij de ogen die hem omringen aanwezig te zijn. Hij houdt op een onbekende te zijn, maar wordt in zekere zin een prooi. In “The importance of being chicken” is het maar al te duidelijk. De blik van de ander zet ons in ons blootje en onze naaktheid kwetst ons. Daarom dragen wij kleren. Die zijn voor ons noodzakelijker dan de veren van een kip. Immers: ‘ook onder hun veren zijn ze nog kip.’ En verder in dit gedicht staat er: ‘(…) jij en ik zijn wat we dragen/ veel beter dan zij en wij zijn het al jaren zo goed/ dat het ons zeer doet, dat naakte.’ Wij zijn van onze natuurlijkheid vervreemd, slagen er niet meer in te bestaan zonder de beschermlaag van de cultuur, zonder onze kleren.
Ester Naomi Perquin schrijft wel namens de ander, maar heeft geen vertrouwen in hem. Zij is opgetrokken uit angst. Elke ander is een potentiële en – zoals zij het noemt: ‘voltallige’ – vijand. Eén gedicht heet “Smet”. Het lijkt daar inderdaad wel of de dichteres aan smetvrees lijdt. (Bepaald intrigerend voor een gewezen cipier.) Nergens wil zij zichzelf verliezen en overal dreigt juist verlies. Zij wil te allen prijze voorkomen met iemand te moeten samenvallen. Heel significant voor deze angst is het gedicht Vreemden dat eindigt met de regel ‘Val met niemand samen.’ Vreemden zijn een regelrechte aanslag op de eigen identiteit. Perquin streeft naar onveranderbaarheid en is een fan van het alombekende water dat tussen geliefden gelukkig veel te diep is. Geregeld moest ik bij het lezen van deze gedichten aan het existentialisme denken, aan de vergane glorie van Jean-Paul Sartre in L’être et le néant, aan de hel die de anderen zijn, aan het feit dat elke van hun blikken je reduceert tot een manipuleerbaar object en tot een niemendal van formaat.
Onzekerheid is bij Perquin dan ook troef als het om het aanknopen van een relatie gaat. Dit komt treffend tot uiting in het gedicht Verbinding waarvan de titel zowel op een telefoongesprek betrekking heeft als op de wankelmoedige liefdesverhouding tussen beller en opgebelde. De dichteres is een kampioene in de evocatie van wat net niet gerealiseerd wordt. Al haar verzen zijn doortrokken van aarzeling: zal ik wel of zal ik niet? Dit is ook het geval in het enige titelloze gedicht, waarin eveneens een telefoongesprek aan de orde is. Het is niet alleen het langste, maar misschien ook het mooiste van de bundel en verdient het klassiek te worden. Een mevrouw, moeder van een zekere Richard, belt de ikpersoon op en vraagt of zij Richard is. Vervolgens overweegt de ikpersoon twee bladzijden lang in een soort eindeloos vertraagde seconde welke antwoorden hierop het meest geschikt zijn, onder meer in het licht van deze bedenking: ‘Is Richard nog in leven of belt zij steeds een ander op,/ vraagt ze naar hem omdat wie weet toch iemand zegt:/ Richard? Ja hoor. Die is boven.’
Dit is een van de vele gedichten over een wordingsproces. Vanaf wanneer ben je voldoende geworden om voor een ander iemand te zijn? En vooral: slaag je er dan in hem te troosten? Aan het slot staan deze regels: ‘Mevrouw, ik weet niet tot wie maar ik bid met u mee/ dat het iemand zal lukken./ (…) Dat het iemand zal lukken om Richard te zijn.’ Middels haar ikpersoon wimpelt Perquin het engagement af dat op de leugen om bestwil is gebaseerd. Toch schrijft zij hier een zeer existentieel gedicht: het legt het fundament van het missen bloot en de twijfelachtige remedie van de troost. Alleen wil de ikpersoon zich er blijkbaar niet echt op toeleggen Richard te worden. Liefdadigheid impliceert zelfverlies. En zonder onszelf zouden wij pas echt een ramp zijn voor de ander. Perquin treedt in haar poëzie op als een personage dat onder onophoudelijke twijfel probeert uit te vissen hoe je dat doet: worden. Ik denk dat zij met haar poëzie een vorm nastreeft waarin zij eindelijk eens kan zijn. Voor haarzelf en voor de anderen.
______________________
ESTER NAOMI PERQUIN
Namens de ander
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 46 blz., 14,50 euro.