Waterbestendig
Tijdens een wandeling langs het water van de Rotte lag ‘ie ineens voor mijn voeten op het asfalt: een vis van een centimeter of tien. Glinsterend in de zon en nog zo levend als wat. Hij kromde zijn lijf, opende en sloot zijn mond, klapte met zijn staart. “Een voorntje,” wist een meneer met een hoed, die was blijven staan. Dat is natuurlijk leuk en aardig, bedacht ik me geërgerd, dat zo’n man de naam van de vis kent, maar het raadsel wordt er heus niet kleiner door. Want wat deed dit dier boven water, in de verkeerde wereld, midden op de doorgaande weg? Een visje van dat formaat springt toch niet zomaar de wal op, drie meter ver? Terloops keek ik even naar boven. Ik geloof al jaren niet meer – maar ik moet toegeven dat het nét iets voor Hem zou zijn om mij een vis voor de voeten te werpen.
In de directe omgeving waren twee potentiële daders aanwezig: op een meerpaal aan de overkant, vlak bij het riet, zat een aalscholver. Zijn vleugels tilde hij wat omhoog, zoals aalscholvers dikwijls doen, tegen de wind in. Hij zag eruit alsof hij zijn regenjas stond te drogen. Maar aalscholvers nuttigen hun maaltijd graag ín het water, voor zover ik weet. Ze zijn er erg handig in. Een waarschijnlijke kandidaat was hij dus niet. Een eind verderop stond een reiger en hield ons (de vis, de meneer met de hoed en mijzelf) met zijn geniepige ouwe-mannetjes-ogen scherp in de gaten. Die zou er wel meer van weten. Hoe gaat zoiets? Eerst staat de vogel op wacht. Verdekt opgesteld. Langdurig gluren. Dan: een prooi. Volgen. Wachten. Volgen. Wachten. Dan: pijlsnel toeslaan. Hebbes! Triomfantelijk opstijgen met de buit in de bek. En dan? Het moet gebeurd zijn in een flits. Het draaien van de kop, een kreet van verbijstering: de prooi is ontglipt. De vis belandt met de klets van een natte washand op het wegdek. Of was dat deel van het plan? Vissers slaan hun slachtoffers graag met een steen naar de andere wereld – vogels zullen dat trucje dus wel hebben uitgevonden (mensen kijken veel van vogels af). Vis loslaten en te pletter laten vallen op het asfalt. Een rondje vliegen nog. Dan: landen en eten.
Er zijn maar weinig dingen waar een mens het zo benauwd van krijgt als van het kijken naar een vis op het droge. Je herkent het gezicht zoals je het nooit eerder herkende (je wist niet eens zeker of een vis wel een gezicht had). De paniek in die wijdopen ogen, die zinnelijke lippen, dat wanhopige stuiptrekken. Hij hapt naar adem zoals je zelf zou doen. Sterker nog: zoals je doet. Want herkenning slaat op je longen. De meneer met de hoed en ik hadden er allebei last van. We hapten onhoorbaar in koor, terwijl we daar stonden. Nu is het altijd prettig om een mooie gedicht paraat te hebben in dit soort situaties: één die je achteloos uit je mouw schudt en die het hele tafereel samenvat, verplaatst of verandert. Maar er kwam zo gauw niets in me op en haast was natuurlijk geboden. Ik raapte de vis dus van het asfalt en wierp hem met een boog de lucht in. Hij verdween heel sierlijk, neus vooruit, het water van de Rotte in. We zagen hem even aarzelen maar toen zwom hij zonder haperen weg en verdween in de diepte. De meneer met de hoed en ik bleven staan. Op mijn handen waren wat zilveren schubben achtergebleven. ‘Kijk’, zei ik blij: ‘losgeld!’
Niet lang na deze gebeurtenis werd mij een bundel aangeraden door een vriend die graag poëzie leest in bad (ja, zulke mensen bestaan, de wereld is nog niet verloren). De schuur in heet de bundel en de dichter heet Marije Langelaar. Het zijn opgewekte, grimmige gedichten. Beweeglijk ook en vol lichamelijkheid: ‘Deze herinnering kwam / op als een drenkeling / ik reanimeerde hard als een / wilde verpleegster / raakte in de war met stengels en knopen’. Op pagina 16 vond ik een gedicht dat ik graag eerder zou hebben gelezen. Het zou een mooie ondertiteling geweest zijn, bij het verdwaalde voorntje. Gelukkig kun je later, (oh handige systeemwerkset van het eigen hoofd) nog heel wat knippen en plakken. Dus draai ik zo nu en dan vertraagde zwart-wit-opnamen van mijn voorntje af (staart die in slow-motion op het asfalt kletst en weer omhoog komt) en lees er dan het gedicht van Langelaar bij. Het is een mooie film geworden. En: je kunt er gewoon mee in bad.
Vis
Liet de reling van mijn lichaam los, liet mijzelf vallen als
een steen
zo viel ik in de vis
Ik beweeg mijn voormalige nek maar niets –
tot zover zit ik in de vis vast het is tamelijk hardnekkig
Ik ben een roerloos stille vis, afgezien van mijn staart
ongecontroleerd op de grond links rechts links rechts pats pats
Dan kapseist de vis –
de benen gestrekt en de man houdt mij vast pats pats
Ester Naomi Perquin