Het is bij uitstek een kunstenaarskwaal, geloof ik: het eeuwige verlangen naar elders. Iets voor de machte- en de rustelozen. Voor romantische zielen (altijd misplaatst, altijd te laat, altijd). Kunstschilders, droevige violistes, drankzuchtige dichters: alleen wie zijn wereld met een gevoelig oog beziet, wil er zo dikwijls uit verdwijnen. Maar de laatste tijd grijpt het om zich heen, het verlangen. Zelfs de meest nuchtere ambtenaren, de vuilnismannen, de treinconducteurs en de bakkers lijken er momenteel onder te lijden. Als je niet beter wist, zou je denken dat we massaal gevoelig zijn geworden. Waar je ook kijkt, overal tref je die onpeilbare blik in de verte. Een overduidelijk teken van wegwillerij.
Het zal de lange winter wel zijn. Als alle stamppotten zijn genoten, als er dozijnen sneeuwpoppen zijn gemaakt, als de schaatsen het flink te verduren hebben gehad – dan mag het wel een beetje over zijn. Maar het is niet over. Het is half maart en buiten wintert het door. De dikke jassen kunnen niet uit, de dunne rokjes niet aan. We zien het droeve beton, de lege hamburgerdoosjes, de overvolle wegen scherper dan ooit. Toegegeven, soms laat de zon zich even zien en is er plotseling een helderblauwe hemel – maar dat blijkt telkens weer een pesterijtje. Zodra iedereen opgelucht ademhaalt en elkaar optimistisch toespreekt (‘volgende week zou het al vijftien graden kunnen worden!’) drijven de grijze wolken weer aan.
De lente wordt ons almaar voorgehouden als een wortel en we sjokken voort als een hongerig paard – maar het is een rotgrap, een zinloze beweging. Een vriend van mij is er van overtuigd dat het over een paar dagen wéér gaat sneeuwen, dat de winter van vooraf aan zal beginnen. Een land terug in de ijstijd. Het klinkt wel als een roman van José Saramago (het gruwelijke van Stad der blinden gecombineerd met het fantastische van Het stenen vlot) maar helemaal ongeloofwaardig is het niet, als je naar buiten kijkt. Nergens frisgroen blad en dartelende lammetjes. Nee. Doodse takken, futloze merels. Geen wonder dat men massaal in de verte gaat staren. Het is niet alleen de hang naar zonniger oorden. Het is een hang naar wat dan ook, naar alles-behalve-hier, naar nieuw leven.
Gelukkig ben ik in de omstandigheden dat ik mijn eigen wegwillerij zo af en toe om kan zetten in iets concreets. Je hebt er niet eens zo veel voor nodig. Een beslissing, een treinreis, een wandeling door een vreemde stad, een hotelkamer. En het helpt. Je wordt iemand wiens bestaan nog onbepaald is – je hebt geen huis, geen baan, geen vrienden. Er zijn geen plaatsen waar je herinneringen aan hebt. Er zijn geen kroegen waar je niet meer binnen mag. Geen voor-malige geliefden die je tegen kunt komen (op dagen dat je haar slecht zit). Natuurlijk, de winter is er net zo aanwezig als thuis en het verlangen naar elders is er dus ook – maar niet bij jou. Jij hebt, aan de overkant van het staren, de plaats van bestemming bereikt. En voor minstens één dag ben je innig tevreden.
Ach, die kalmerende zekerheid dat je van niemand bent – niet eens van jezelf. Dat lijkt een zo persoonlijke sensatie dat je er geen gedichten bij vermoedt – maar dan blader je bijvoorbeeld in Wolventeldag van Rouke van der Hoek. En dan weet je weer dat er bij alles een gedicht bestaat (en bij alles dat niet bestaat trouwens ook).
Postpostmodern
Jij, die dacht dat je van niemand was…
Wacht maar tot opeens de stam je roept,
zonder uitweg de clan je diensten opeist
om met woord, idee of wapen iets te bevechten.
Duistere goden in illustere zalen bevestigen
dat je geroepen bent zodra je oor het hoort
en dat dit tevens de reden is dat het aardbeven
vooral ’s nachts optreedt. Anderen zijn anders
dan wij, met dubbel paspoort spreken zij,
daarom ben jij nu vooral wij. Méér zeg ik niet.
Op een heldere ochtend wanneer het stuifmeel
even zwijgt, spreekt het in je oor. Heel soms
blijft het uit, een administratieve fout misschien.
Dat je dan echt van niemand bent. Op eigen
lijfsbehoud aangewezen. Dralend op straat.
En zo zat ik dus, in het provinciestadje, innig tevreden van niemand te zijn. Op eigen lijfsbehoud aangewezen. Geen stam of clan te horen. En terwijl ik mijn zelf-ontdekte, nooit eerder betreden terras tot het beste terras van Z. verklaarde (heerlijk in de luwte, op een hoek, met uitzicht op winkelend publiek) trok een man mijn aandacht. Hij stapte uit een zijstraat naar voren en bleef een paar meter voor het terras even staan. Zoekend. Zijn handen had hij hoog in zijn zij gezet en zijn ellebogen staken als vleugels naar buiten. Hij zag mij nu ook. We keken elkaar even aan, hij leek een beslissing te nemen. Toen boog hij iets door zijn knieën en liep, trager dan mogelijk leek, het terras voorbij. Zijn puntige vleugels bewoog hij gestaag op en neer. Terwijl hij in slow-motion fladderend passeerde bleef hij mij strak aankijken. Uitdagend, dat wel – maar bloedserieus.
Een mevrouw, die drie tafels bij mij vandaan een kopje koffie dronk, liet haar koekje in de lucht hangen en keek verbaasd naar de passerende loopvogel.Toen naar mij. Toen weer naar de loopvogel. Die wierp nog één indringende blik en verdween om de hoek. ‘Juist,’ zei ik. ‘Baltsgedrag.’ In een vreemde stad kun je alles verwachten. Ik trok mijn winterjas wat dichter om mee heen. De mevrouw stak het koekje in haar mond en knikte. We verbonden nergens conclusies aan. Eén uitnodiging tot een paringsdans – en nog onbeantwoord ook – maakt natuurlijk nog geen lente. Er dreef een donkere wolk over. Mevrouw staarde verlangend in de verte.
Esther, klink vir my na ‘n liefdesteleurstelling!! Jou morbiediteit word pragtig omskryf in die gedig – depresief? Tog jammer dat Nederlandse digbundels moeilik bekombaar is hier – sou graag meer van jou wou lees …
Krisjan: Glo dit is nie hups of hops nie. Ook al trag ‘n voël hups te wees en wil hom graag hopse. Dit is wat in Engels ‘display’ heet, die vertoon van prag en praal om die wyfie te verower. Ester: ek het die stuk ook baie geniet! Ofwel: ik heb erg van je mooie stuk genoten. Aangename kennis, dus. Gek genoeg denk ik dat ik die man ken, ik heb hem eerder gezien, in Zutphen. Misschien komt dat doordat je hem zo levensecht beschrijft.
Ester, in Afrikaans het ons die mooi woordjie “hups” wat netjies aansluit by jou “baltsgedrag”. Maar ter wille van die voëls kan ons dit ook wysig na “hops”. 🙂 Pure “hoppelende” plesier, dié een.
Dankie.
Dank Soeska en Krisjan, voor jullie reacties. Mijn Afrikaans is helaas beperkt tot een handjevol woorden – maar met wat hulp van een ‘native speaker’ (baie dankie A. en K.!) hoop ik wat licht op de duistere woorden te kunnen werpen. Pesten is ‘terg’, zoals in ‘hulle terg my’. “Sjokken”, dat is een lastige… dat zou overeen moeten komen met “drentel”. Denk maar aan een oud paard dat zich traag en moeizaam voortbeweegt in de hitte.
En “baltsgedrag”, dat zie je bij verliefde vogels veel: mannetjes die de veren opzetten of vrouwtjes die zingen. Paringsdrang. Inmiddels is het hier vandaag zomaar 12 graden geworden – en we koesteren dus hoop. Hartelijks, Ester Naomi Perquin.
Ja, welkom terug, Ester. Ek’s bly dat jy darem die Tirada-drama op die stasie oorleef het … Dan’s ek ook bly dat Soeska jou vra na woordbetekenisse, maar die een wat my kielie is “baltsgedrag”. Wat beteken dit?! Dit klink na so ‘n lekker eksplosiewe woord. Hoe ookal, dankie vir jou wonderlike stukke.
Krisjan.
so ‘n heerlike stuk hierdie om te lees, Ester! Dankie daarvoor.
wonder net wat beteken sjokken? en pesterijtje?
so lange winter moet mens sekerlik depressief stem & die anonimiteit van rondomtalie drentelinge op vreemde plekke bied sekerlik tydelike tevredenheid of selfs ‘n uplift!