‘Goedenavond. Vagel is de naam, van het PIK, Poëzie Inspectie Kadaster.’
‘Goedenavond.’
‘Ik zie dat u hier een gedicht van Gorter aan de muur hebt.’
‘Ja. Ja, inderdaad. Dit is eetcafé Gorter, vernoemd naar de dichter Herman Gorter, u als poëzie-inspecteur zult hem zeker kennen.’
‘Zeker.’
‘Gorter heeft hier in Bergen gewoond en was een prominent lid van de dorpsgemeenschap. Met de naam van ons eetcafé, een literair café mag ik wel zeggen, willen wij deze dichter, die van grote betekenis is geweest voor de Nederlandse poëzie, een eerbetoon brengen.’
‘Dat snap ik, dat snap ik.’
‘Kan ik iets voor u betekenen?’
‘Eén moment. Laat eens zien. Zie je ik hou van je,/ ik vin je zoo lief en zoo licht – tadam, tadam…’
‘Een zeer aangrijpend gedicht vind ik zelf.’
‘Zeker. En je neus en je mond en je haar, pom pom…Wat is dit!? Het licht is om je, je bent!?’
‘Ja?’
‘En dan begint de volgende strofe: O ja, ik hou van je, ik hou zoo vrees’lijk van je!’
‘Ja?’
‘Je bent? Je bent wát?’
‘Eh, lief?’
‘Moet dat er niet staan dan?’
‘Nou ja, het is poëzie hè.’
‘Juist. Een eerbetoon aan Gorter. Eens zien, Verzamelde lyriek, pagina 170. Het licht is om je, je bent/ nu toch wat je eenmaal bent. Waarom staat dat er niet?’
‘Nou ja weet u, dat gedicht is opgeschreven door Marjan, omdat zij zo’n mooi handschrift heeft. Ik ben bang dat ze niet veel kaas heeft gegeten van het werk van Gorter, ha ha.’
‘Is dat Marjan?’
‘Dat is Marjan, ja.’
‘Juist.’
‘We hebben er anders nooit klachten over gekregen hoor.’
‘Nee dat zal wel niet. Maar fout blijft het. Wat denkt u daar aan te doen?’
(stilte)
‘Heeft u de stift nog?’
‘Ik zal Marjan vragen…’
‘Geeft u maar. Marjan heeft al genoeg schade aangericht.’
‘Natuurlijk.’
‘Verder kan dit natuurlijk niet zonder consequenties blijven.’
‘U bedoelt?’
‘De boete voor een dergelijk vergrijp is vastgesteld op 1500 euro. Als dat u te gortig is – ha, ha, gortig… Als dat u te gortig is, zal mijn collega hier conform de poëtische artikelen in het Wetboek van Strafrecht u en Marjan het aldaar omschreven aantal stokslagen toedienen.’
‘Dat liegt er niet om meneer de poëzie-inspecteur.’
‘Ja, het PIK is niet kinderachtig. De laatste optie is dat u mij en mijn collega één van uw befaamde maaltijden aanbiedt. Ik heb trek in de carpaccio en daarna de Portobella Pasta alstublieft. En doet u er maar een lekkere jonge jenever bij.’