Nu de slapende honden, Ronelda S. Kamfer, Vertaling Alfred Schaffer, Podium, 2010, 82 pagina’s, € 17,50
ek staan nog steeds
Ruim twee jaar geleden debuteerde de jonge Zuid-Afrikaanse Ronelda S. Kamfer in eigen land met de bundel Noudat slapende honde, bekroond met de prestigieuze Eugene Marais prijs in 2009. Op poëziesite Meander schreef Joop Leibbrand destijds al een fraaie recensie, waarin hij Kamfer prees als ‘een onconventionele nieuwe vrouwelijke Zuid-Afrikaanse stem om met aandacht te blijven volgen’. Voor het Nederlandse publiek is dat volgen vergemakkelijkt dankzij Alfred Schaffer, die de 34 gedichten uit de bundel vertaalde en tweetalig bijeenbracht in Nu de slapende honden. Een fascinerende bundeling levensberichten van een scherp talent, dat zich nauw op de omringende werkelijkheid betrokken weet, maar zich er niet veel illusies over lijkt te maken. De toon is vanaf het openingsgedicht, ‘Waar ik sta’, gezet:
Nu zit ik aan tafel
met de vijanden van mijn voorvaderen
Ik knik en groet beleefd
maar
ergens diep van binnen
weet ik waar ik sta
Mijn hart en hoofd staan open
en zoals welopgevoede mensen
lachen en eten we samen
maar
ergens diep van binnen
weet ik waar ik sta
Kamfers stem is een directe en heldere stem, die niet tot de maan of de sterren gericht is, maar onmiskenbaar gewoonweg tot jou, de lezer. Ook als ze ‘lieve ooms met enge, lange grijze baarden’ aanspreekt, of een gedicht ‘To all the boys I loved before’ noemt, blijft het klinken alsof ze aan een kleine tafel haar verhalen aan je opdist. Niet te lyrisch, maar wel vloeiend, op het ene moment iets gevoeliger dan op het andere, in een Afrikaans dat organisch doorspekt is met Engelse woorden en uitdrukkingen. Het is aan Schaffers vertaling te prijzen dat hij afziet van enige opsmuk: de oorspronkelijke woorden en grammatica vinden schijnbaar moeiteloos pendanten in het Nederlands en voor het overige volstaat een kleine verklarende woordenlijst achterin de bundel. Het registrerende karakter van Kamfers regels blijft tierelantijnloos gehandhaafd, slechts af en toe lijkt er op klankniveau iets verloren gegaan. Zo rijmen de eerste drie regels van het korte ‘hoe seer is seer’, wat in ‘hoeveel pijn doet pijn’ niet probleemloos vol te houden bleek: ‘een oggend het ek opgestaan/ en badkamer toe gegaan/ my pa het buite die deur gestaan’ werd ‘op een ochtend stond ik op/ en liep naar de badkamer/ mijn vader stond buiten voor de deur’. De toon van simpele registratie prevaleert hier boven de samenhang in klank.
Het is een taaie en gewelddadige werkelijkheid die Kamfer registreert. Een overdosis wordt tot twee keer toe ternauwernood overleefd, een kind sterft in het spervuur van jeugdbendes, een welopgevoed klasgenootje verdrinkt, tieners worden zwanger, stiefopa’s zuipen hun pijn weg. Door de hele bundel heen zijn het juist de laconieke bewoordingen die indruk maken, omdat ze voorkomen dat de boel te sentimenteel of kunstmatig wordt: ze tonen de kracht van show don’t tell en verraden daarmee juist Kamfers diepe betrokkenheid met haar ouders, haar buurt, haar landgenoten. Een vertelling als ‘een gewone blauwe maandagochtend’ mag in dat opzicht exemplarisch heten:
het was een gewone blauwe maandagochtend
ergens moest een moeder het lijk van haar kind identificeren
ik waste me, poetste mijn tanden en maakte mijn opdracht voor biologie af
op de koelkast zat een briefje van mijn moeder
die vroeg of ik de biryani alsjeblieft niet zo pittig wilde maken vanavond
mijn zusje zocht haar kousen en tegen half acht deed ik de voordeur achter me dicht
en verstopte de sleutel op de vaste plek
in het buurtwinkeltje kocht ik twee losse sigaretten
en stopte die in mijn kous
op de hoek van de Wildflower- en de Rosestraat
stond een meisje grapjes te maken met haar toekomstige moordenaars
in mijn hoofd schreeuwde Dylan Thomas
do not go gentle into that good night, rage, rage against the dying of the light
tijdens de voorlichtingsles begon mijn hoogzwangere beste vriendin te bloeden
buiten op straat klonken enkele pistoolschoten
tegen de eerste pauze was er een lijk in de Skoolstraat
een miskraam in mijn klas
uitstel voor de biologieopdracht
en een vrouw die gillend door de straat rende
en God vroeg
‘waar was Jozef toen Jezus werd gekruisigd?’
Een volle en toch volgbare dagboekbladzijde bijna, waarbij tussen de verschillende gebeurtenissen geen noodzakelijke hiërarchie is aangebracht. De schijnbare achteloosheid van de eerste drie regels wordt volgehouden en juist de vermelding van het ‘uitstel voor de biologieopdracht’ in de opsomming op het eind geeft dit gedicht zijn sterke effect. Huiswerk en tandenpoetsen nemen nou eenmaal een zelfde plaats in de werkelijkheid in als een afgedreven vrucht of een ontredderde moeder.
Nadat Kamfer zo in haar soepele taal alles tussen existentiële isolatie en etnische identiteit de revue heeft laten passeren, eindigt ze haar laatste gedicht met strijdbare regels:
elke hond wat my sy pispaal
gemaak het
raai wat
ek staan nog steeds
(‘iedere hond die mij tot zijn pispaal/ heeft gemaakt/ raad eens// ik sta nog steeds overeind’) Wat mij betreft: als een huis.
Bronvermelding:
Poëzietijdschrift Awater, nummer 29, januari 2011.
Thomas Möhlmann (1975) studeerde moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, organiseerde programma’s in literair theater Perdu en was medeoprichter van poëzietijdschrift Zanzibar, poëzieprogrammareeks Vadem en literatuursite www.literairnederland.nl. Hij is dichter, beleidsmedewerker poëzie van het Nederlands Letterenfonds en redacteur van poëzietijdschrift Awater. Zijn debuutbundel De vloeibare jongen verscheen in september 2005 bij Uitgeverij Prometheus (tweede druk in 2006) en werd in 2006 genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut en in 2007 bekroond met de Lucy B. & C.W. van der Hoogt-prijs. In mei 2008 verscheen de kleine bibliofiele bundel Een draad die alles heel houdt bij Uitgeverij 69. In het najaar van 2009 verscheen zijn volgende reguliere bundel bij Prometheus: Kranen open, gekozen als Aanbeveling van de Poëzieclub voor najaar 2009 en genomineerd voor de Jo Peters Poëzieprijs 2010.
In 2003 won hij de Dunya Poëzieprijs. Zijn gedichten word ook opgenomen in meerdere bloemlezingen. Zelf stelde hij meerdere bloemlezingen samen. Met Joost Baars bracht hij Nederlandse en buitenlandse poëzie bijeen in 30 + 30. Zestig gedichten uit binnen- en buitenland (Prometheus, 2008).
zie ook deze kleine anekdote..
http://www.tirade.nu/?p=5082