Dinsdag
‘Wacht anders maar even,’ zei ik. Er stond een witte Ford te keren. Hij reed langzaam achteruit. Je wachtte niet. ‘Er was genoeg ruimte,’ zei je toen ik kwaad werd. Dat was afgelopen weekend. Vanmorgen drukte je je als een kat tegen mijn buik. Het was tijd om op te staan. Deze regenachtige dag breng ik op de bank door, in het halfduister. Ik stel er een eer in heel rustig in en uit te ademen. Mijn hartslag regelmatig te houden. Te glimlachen telkens als de klok slaat. Je leek zo sterk toen je boos was. Zo zeker van je zaak. Je gaf gas, de bomen trokken steeds sneller voorbij. Maar even later, toen je bij het stoplicht op wilde trekken, sloeg de motor af.
De griezelige precisie waarmee hij het had voorzien – ‘Ik rijd
levensgevaarlijk hard en binnenkort rijd ik me dood’…
Bedwelmend uiig is de geur van het witte, omtrent mei
en juni volop bloeiende daslook
op de plek waar hij in zijn roekeloosheid toen
uit de bocht vloog, zoveel voorjaarsavonden verder
al van zijn leven verwijderd intussen –
[Hans Tentije, fragment uit ‘Bergen NH, Eeuwigelaan‘, Deze oogopslag.]
Ik drijf de slaap in en uit. In gedachten hoor ik je de sleutel in de voordeur steken. Hoor ik je in de hal je jas ophangen. De deur van de huiskamer opendoen. Hallo! Het begint al donker te worden, hoe laat zou het zijn? Waar ben je nu? Degene die u probeert te bellen neemt niet op. U kunt geen voicemail inspreken. Hij of zij zal een melding van de gemiste oproep ontvangen.
(Edwin Fagel)