De etalagepop droeg een geel jurkje dat je niet slecht zou staan. Eindeloos had ik voor de etalage staan twijfelen. Ik ging naar binnen, merkte dat ik tegen mezelf aan het praten was. Of preciezer: tegen jou. Een moedeloosheid overviel me. Wie houd ik eigenlijk voor de gek. De sfeer was uitgelaten, buiten leek de regen te zijn opgehouden. De verkoopster vroeg me of ik het koud had. Ze had kraaienpootjes bij haar ogen. Onder het gordijntje van de paskamer zag ik twee voeten met sokken aan.
Gelijken
Wanneer ze een jurk aan het passen is
haar weerbarstige haar aan het kammen
met vriendinnen grappen maakt over
de hulpeloosheid van hun mannen
zingt er een meisje zich los uit haar
zwijgzaam lichaam gedrongen ootmoed
schittert over haar gerimpeld gelaat
wanneer ze aan het bidden is en ik
kom storen waar ligt de sleutel die brief
dit dat er op je wordt gewacht waar
blijf je toch slaat ze soms haar ogen op
‘herkent me niet’
glimlacht
‘onpeilbaar’
‘samenzweerderig’
‘geamuseerd’
een glimlach die duizelt die glimlach is stout!
een soort flirt
ik haar
zij mij
naamloos
gelijken
vrij
(Mustafa Stitou, uit: Varkensroze ansichten)
Terwijl ik om me heen keek, maakte ik grapjes in mezelf – enkel om mezelf te amuseren. Wat zeg je als je er ineens geen zin meer in hebt, wat is dan de groet? Ik kocht eens tijdens een koopavond een grappig klein pennetje, terwijl ik eigenlijk een notitieblokje afrekende. Je kwam achter me staan, bekeek mijn aanwinst. Toen ik naar buiten liep, bleek het toch nog te regenen.
(Edwin Fagel)