Ode aan Lorca
op de dag dat ze je ombrachten, dichter
droegen de bomen parachutezaden en
de korstmossen joegen de slaap uit je steen
de oude massieven kirden als jongejuffers de bergriffen
maakten een holle rug
ontvingen grif je gebeente haalden de kam van bot door
het poeder van merg
je adonislijf drukte een lichtnerf streek een lasnaad
preste oud zaad tot een nieuwe persing parachutegenen
grasharpjes én maar –
kijk! turks fruit alom
men hoopte je koud te maken, dichter
maar wie je op hoge laarzen met een rokende blaffer
nog dorst te naderen
trof geen dode, die dag, geen as
op die plek
rekte de wereld je laatste hartklop, dichter
op die moordplek, verdampt zelfs nu de olievlek, werd
de wereld heel even
stil en licht en van was
de maan herkent dit
de maan erkende je hemelse lichaam steevast
graast met jouw dichtersblik
ook mijn wereld af
zo’n blik spot genadeloos iedere blaffer
van wie het brein krimpt tot benauwd besturen
zo’n brein dat op den duur
alleen nog maar kafferen kan
de grasharp verbant
de stille componistenuurtjes vervloekt
om niet
om niet
om niet
van alle tijden
de boe boe man die
de nerf van je adonislijf
nog steeds niet zetten kan
ook in mijn wereld, dichter
je nieuwe haarvaten boe-boet
nu het vuurt wil het pieken zo’n brein
pest en pee injecteren
zuurstof aan de lucht onttrekken
de vruchtbare ideeënbodem eronder
zo vast aanstampen
dat de fut eruit –
huid en haar
pest en pee injecteren
benauwdheid ventileren
ter plekke olie lekken
stookolie – kom!
dans je dans, dichter
op en om de schandvlek
op het plein van de slaap giert het brulbrein
geatrofieerd en verpieterd besodemietert
het nimmer de maan noch de zon noch
het wereldbrein, dichter
dat van snaren en grasharpjes
aan elkaar hangt
dat van de relieken uit je steen
een tiara én een kousenband draagt
het brein dat een kwab of een kunstnier
steeds weer opnieuw uitvindt in gedichten
die zich op hun beurt weer tegoed doen aan de zuchtjes
die bijvoorbeeld aan geliefden of amorfe zwerfkeitjes
ontsnappen
of per abuis aan de verlichte geest
die vrijwillig beult en afziet
lang op straat dwaalt om niet
men dacht je koud te kunnen maken, dichter
hoor! de grasharpjes je herhalen
om niet
om niet
om niet
© Astrid Lampe. Mei 2011
Astrid Lampe (Tilburg 1955) dichter. Woont en werkt in Utrecht. In die plaats wordt in 1989 haar toneeldialoog Strikken opgevoerd. Zelf speelt ze één van de twee rollen.Spelen en regisseren doet ze dan al een aantal jaren. Strikken is de eerste geschreven tekst van haar die naar buiten komt. Het poëtisch taalgebruik is evident aanwezig.Er zijn plannen voor een roman. Al werkend dringt de keuze voor poëzie zich steeds nadrukkelijker op.De Revisor is één van de eerste literaire tijdschriften die haar werk plaatsen.In 1997 verschijnt bij Querido de gedichtenbundel Rib, haar debuut, genomineerdvoor de C. Buddingh´- prijs. Publicaties in diverse tijdschriften volgen, optredens zijn er voornamelijk in Nederlanden Vlaanderen en incidenteel ook in Engeland, Duitsland, en Frankrijk. Ze wordt gevraagd voor museale projecten als De Verleiding in het Centraal Museumin Utrecht (2003) en Rijke Uren in Museum Het Valkhof in Nijmegen (2005).Daarnaast begeleidt Astrid Lampe studenten van de afdeling Beeld en Taal aan de Rietveld Academie in Amsterdam. Na Rib komen er bij Querido de volgende bundels uit: De Sok Weer Aan (2000),De Memen Van Lara (2002), beide genomineerd voor de VSB-poëzieprijs. Voor Spuit Je Ralkleur (2005), ontving Astrid Lampe in 2006 de Ida Gerhardt Poëzieprijs en in 2007 de Schrijversprijs der Brabantse Letteren. In 2008 verscheen Lampes 5e bunel: Park Slope/K’Nex studies. |
Weeral heel fysiek natuurlyriek! In het bibliootje miste ik trouwens nog je prachtige tekst over Utrecht die in het Nederlands, Frans en Engels als webtekst, podcast en e-book hier te krijgen is: http://www.city-books.eu/nl/kunstenaars/p/detail/astrid-lampe.
Astrid, dis ‘n pragtige gedig hierdie – baie dankie!