Om die afsterwe van die onoortreflike digter Lucebert agtien jaar gelede (op 9 Mei 1994) te gedenk, is daar heel gepas verlede week begin met ‘n jubeling vir die ontslape digter. Deel van dié feesvieringe is die tentoonstelling “Open de kooien van de kunst, gedichttekeningen van Lucebert” wat tot 9 September vanjaar by die Cobramuseum in Amstelveen beskou kan word: “In deze tentoonstelling wordt voor het eerst uitgebreid aandacht besteed aan de gedicht-tekeningen van Lucebert (1924-1994), de dichter en beeldend kunstenaar die lid was van de Cobra beweging en van de Vijftigers, de spraakmakende club van experimentele dichters. In zijn bevrijdende en tijdloze gedichttekeningen ontwikkelde Lucebert een vernieuwende woord- en beeldtaal. Ook wordt er aandacht besteed aan het drukwerk dat Lucebert voor anderen ontwierp, waaronder boekomslagen en illustraties voor bevriende schrijvers en dichters zoals Remco Campert en Bert Schierbeek. De tentoonstelling werpt een nieuw licht op het boeiende dubbeltalent van Lucebert.”
Op Cobra se webtuiste is daar dan ook ‘n bespreking van dié tentoonstelling deur Paul Demets wat gelees kan word. Uiteraard word daar in dié bespreking ook aandag gegee aan die enorme bydrae wat Lucbert tot die Nederlandse letterkunde gelewer het.

Volgens Demets bestaan daar vele voorbeelde van digterskilders, maar selde indien ooit is daar van dié ‘dubbeltalentvolles’ wat op so ‘n gefokusde manier sowel hul skryf- as skilderwerk tot ‘n enkele kunsuitting integreer: “In zijn debuutbundel apocrief/de analphabetische naam (1952) manifesteert Lucebert zich meteen in boekvorm als dubbeltalent. Op de cover staat een tekening van hem. En ook binnenin zijn er twee opgenomen. Vanaf dat moment worden zijn spontane lijnvoering, de wezens die tegelijk op mensen en monsters gelijken, de humor en de grimmigheid typische kenmerken voor zijn beeldend werk. Ze zijn de beeldende vertaling van wat we ook in zijn poëzie terugvinden: “ik ben geen lieflijke dichter”, schrijft hij in het bekende gedicht ‘school der poëzie’ uit zijn debuutbundel […] Poëzie en beeldende kunst worden een vrijplaats voor de verbeelding én een vorm van aanklacht. Hij wil een nieuwe schoonheid scheppen, aangezien de oude haar ‘gezicht verbrand’ heeft, zoals hij elders schrijft. Hij snakt in ‘school der poëzie’ ‘naar het riool/ van revolutie’. Voor zijn onconventionele omgang met de taal wordt hij beïnvloed door de dadaïstische dichter Hans Arp en voor het mystieke aspect door de poëzie van Hölderlin. Zijn beeldend werk vertoont sporen van Paul Klee, Juan Miro en Max Ernst. Net zoals de surrealisten en de kunstenaars van Cobra huldigt hij het spontane en het naïeve dat aan kindertekeningen doet denken. Zowel in zijn beelden werk als in zijn poëzie creëert hij een aanstekelijke vitaliteit. “Verflichaam leef!”, schreef hij.”
Sjoe. Wat ‘n besonderse, onvergeetlike digter was hy nie … Trouens, sy vroeëre bundel Val voor vliegengod (1959) is tot vandag toe nog een van my absoluut gunstelingbundels. (Hier kan ‘n besonder interessante bespreking van Lucebert se digwerk gevind word; kyk veral na die aangehaalde strofers uit die gedig wat hy vir Breyten Breytenbach geskryf het …)
Nietemin, vir jou leesplesier volg ‘n korterige vers van Lucebert hieronder.
***
Hammond
de grote wind verlaat de kleine wegen
en alle huizen krijgen
een tastbare gelijkenis met orgels
op een stoel sterft een mond
uit een pot wordt geboren
alle mensen zijn eindelijk rond
vrij opborrelend uit de vette toongrond
© Lucebert (1924 – 1994)