Joris Iven. Twee gedigte (Je ging de verkeerde richting uit…; Je vrienden zeggen dat… )
JE GING DE VERKEERDE RICHTING UIT…
aan Katherina M.
Mijn vader heeft me gevraagd je zijn bidprentje te sturen.
Ik ben vaak in zijn voetstappen getreden, ook als hij
jou bezocht. We hebben ons op het plein,
in Brasserie Le Soleil,
een middag lang zitten vervelen,
nippend van het glas, biljart spelend, telefonerend.
De hel heeft een verleden, een naam
en een gezicht.
Ze ligt beneden aan het eind van de A 604,
aan de overkant van de Maas,
rechtsaf, afslag Boverie.
Alles is er grijs, de lucht, de heuvels, de huizen. Rookwolken stijgen op
uit koeltorens en opslagtanks. Schoorstenen, elektriciteitsmasten,
antennetorens zijn als pijlen van god in de stad neergeploft. Het sombere
Cockerill Sambre. Jij dwaalde in de armoe van textielateliers,
ingestorte daken, stukgeslagen ramen. Je droomde
jezelf ver weg naar Las Vegas. De vrachtwagens die het Lager verlieten
waren afgeladen vol. Jonge mannen, uitgemergelde lijven, verscheurde harten.
Fremdarbeiter, Fremdkörper. Jij wilde niet meereizen met hen.
Je bent alleen de weg van Kassel naar hier gegaan, je ging
de verkeerde richting uit, je bent net
niet ver genoeg gegaan.
We hebben de verkeerde keuzes gemaakt,
Kathya, we hebben de verkeerde keuzes gemaakt.
Je bent gestrand
op de Place des Tourterelles.
Had je op de hele wereld geen andere plek kunnen vinden, jij, vleugellamme
tortelduif? Ik zie je staan met deze brief, dit prentje, in je hand,
zes hoog, bij het raam. In je gezichtsveld
grijze natuurstenen woonkazernes, afvalbakken, wilgenbomen,
verroeste speeltuintuigen. Een oude vrouw loopt gebogen naar binnen,
een dochter laadt boodschappen uit haar wagen. Het plein is verlaten.
De wind regelt het ritme van de regen. Druppels plakken even
aan het glas,
en glijden er dan langzaam af.
De ruiten beslaan.
Je herinnert je
die middag met mijn vader.
Jaren van zoeken, woelen en de slaap niet kunnen vatten
vullen de kamer. Een straal licht valt binnen –
en ontploft in de glazen luchter
boven de tafel.
Op de kast trilt de foto van je evenbeeld. Niemand zegt iets
over een dochter, een wandelstok, een hoorapparaat.
Het was dat verdomde bloeden van je hersens dat je heeft verlamd.
Je duizelt, ook als je ligt.
Je hebt jicht.
Je gebaren vertragen.
Ik geef je een sigaret
en je zegt:
dit is alles wat ik nodig heb.
*
JE VRIENDEN ZEGGEN DAT…
aan Pearse H.
Gister was ik op Cap Gris Nez, niet ver van hier.
Ornithologen zaten er op vouwstoeltjes
in het hellinggras. Ze bestudeerden met verrekijkers het migratiegedrag
van vogels. Deze kaap
is een oriëntatiepunt op hun trek naar het zuiden.
Collega’s zeggen dat je breekbaar bent geworden, ook je vrienden
zeggen dat. Ik ken het pad van de kroeg
langs de achtertuinen naar je huis. Catalaanse muts, eeuwige regenjas,
draagtas met blikken Heineken. Ik ken je pad.
Je moet niets verklaren,
je moet voor niets verontschuldiging vragen. Er is weinig gebeurd
sinds we elkaar laatst zagen. Ik ben teruggekeerd naar
deze uithoek waar altijd weinig gebeurt. Het is genoeg geweest,
ook, het is genoeg geweest. Heel soms
tuft een auto door de straat en waaien bladeren van berken en wilde
kastanjebomen op. In de vooravond tikt
de verwarming. Vanmorgen tijdens een wandeling
zag ik late paddestoelen in het bermgras.
Ik praat in termen van een gebeurtenis.
Het is oktober. Je handen zijn bijna doorzichtig geworden,
je stappen bijna richtingloos. Ook dat zeggen je vrienden. En jij –
onnozele ziel die in ware zachtaardigheid leefde –
zocht hen op waar ze ook waren.
Op Cap Gris Nez kon ik sommige vogels –
sternen, paapjes en tapuiten – nauwelijks onderscheiden
van de rotsrichel waarop ze zaten.
Slierten dichte mist hingen voor de kust –
een sedimentatie van kalksteen, krijt en leem,
zandsteen en zand. Jij las gedichten in het Keltisch, zocht taallagen in
plaatsnamen, strandde in Achnasheen.
Barcelona, Belfast, Achnasheen.
Uiteindelijk strandde je. Ik praat deze dagen vaak met je,
in gedachten. Mensen als wij oriënteren zich op mensen
als wij. Mijn moeder zegt: kluizenaars,
dronkaards. Hoe dan ook,
als ik je kom bezoeken, breng ik Belgisch bier mee,
en boeken.
© Joris Iven / 2013