Net als Contrabas-collega Chrétien Breukers ken ik Zuid-Afrika door de literatuur. Zelf ben ik er nooit geweest. Vlamingen van mijn generatie associëren jullie tot de verbeelding sprekend land spontaan met Tom Lanoye die parttime in Kaapstad verblijft en wiens werk in het Zuid-Afrikaans vertaald is. Samen met zijn buurvrouw Antjie Krog trok hij in 2008 op tournee door Vlaanderen. (youtube)
Onlangs was ‘de grootste kenner van Potchefstroom op het noordelijk halfrond’ , zoals de Vlaamse dichter Luuk Gruwez zichzelf noemt, in Zuid-Afrika te gast. In zijn reisverslag merkt hij het volgende op
“Frederik Willem de Klerk, Zuid-Afrika’s laatste apartheidspresident, houdt er een sereen pleidooi voor de Afrikaanse taal. Ik heb mijn stekels opgezet, maar luister naar een zinnige toespraak die er vooral op gericht is de taal van haar politieke bezoedeling te ontdoen. ‘Het Russisch’, zo oreert De Klerk, ‘moet toch ook niet onder smetvrees blijven lijden omdat het de taal van Stalin is geweest?’
Het mag geen wonder heten dat uitgerekend een Vlaming extra gevoelig is voor de taalproblematiek in een multilinguaal land. In geen enkel ander land is de taal zo’n beladen onderwerp als in België. Het Nederlands is nu een officiële taal in België maar dat was wel even anders bij de (artificiële) stichting van dit koninkrijk in 1830. Toen was het Frans de officiële taal. Vlaanderen was op dat ogenblik een amalgaam van ontelbare dialecten die zo sterk van elkaar verschilden dat een Antwerpenaar een inwoner van de kust 5O km verderop onmogelijk kon verstaan. Door die vergaande verbrokkeling van de taal was het Vlaams in de ogen van de Franssprekende hogere klasse een ‘patois’ een ‘bastaardtaal’ een ‘boerentaal’ (niet te verwarren met de Zuid-Afrikaanse Boeren).
Hadden, in de loop van de 19e eeuw, schrijvers als Rodenbach en Gezelle en intellectuelen als Vermeylen en Jan Frans Willems niet gepleit voor de erkenning van het Vlaams als volwaardige taal, dan sprak men nu misschien wel Frans in Vlaanderen. Maar zo ver is het dus niet gekomen. Het Nederlands is nu de officiële taal in België naast het Frans en het Duits.
Intussen is de splitsing van België weer een hot item. Deze week zorgde een Vlaams popgroepje voor een kleine rel: hun ode aan België viel niet in goede aarde bij de Vlaamsnationalistische partij N-VA, die voor een scheiding van België ijvert. Dichter en professor literatuur Geert Buelens plaatste het voorval in het ruimere kader van de propagandaliteratuur.
“Want sinds wanneer heeft de Vlaamse Beweging een probleem met negentiende-eeuwse propagandaliedjes? Het volkseigen prototype ervan ligt op de lippen van de beleidsman bestorven: ‘Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, / Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft’.” waarmee Buelens refereert naar de Vlaamse Leeuw, het heraldisch symbool van de Vlaamse strijdlust. Toch moet ik hier opmerken dat deze bij wijlen heftige taalstrijd nooit tot enig bloedvergieten heeft geleid. Op een uitgestoken klauw na, is de tegenstelling tussen Vlamingen en Walen bij verbaal gebrul gebleven.
Om het allemaal nog wat ingewikkelder te maken staat ook het Nederlands in Vlaanderen op gespannen voet met het Nederlands dat in Nederland gesproken wordt. Nederlanders en Vlamingen kunnen elkaar taalkundig perfect verstaan, ook al verstaan ze elkaar vaak niet… Deze (separatistische) poëziebloemlezing die dit jaar voor flink wat controverse zorgde tussen Nederland en Vlaanderen illustreert nog maar eens hoe ver de Groot-Nederlandse gedachte van wijlen Jan Frans Willems van ons af ligt. Maar dat is een ingewikkeld verhaal waaraan ik meer dan één speciale bijdrage zal wijden.
Ook over de poëzie van onze Franstalige landgenoten heb ik het nog niet gehad. En ook daar kom ik zeker op terug.
Deze maand was het belangrijkste poëzienieuws uit Vlaanderen het overlijden van dichteres Christine D’haen. Ze stierf op 85-jarige leeftijd na een slepende ziekte. In 1958 verscheen haar eerste bundel Gedichten 1946-1958 die opviel door een grote, klassieke vormbeheersing. Op dat moment bepaalden de uitbundige vormvrije Vijftigers echter het klimaat. Toch zou Christine D’haen nooit toegeven aan de grillen van de tijd. Haar leven lang bleef ze trouw aan haar classisistische opvattingen. Dat maakte haar tot een monumentale dichteres in het Nederlandse taalgebied. Ze werd bekend bij het grote publiek door haar biografie van priester-dichter Guido Gezelle, ‘De wonde in ‘t hert’, (‘hert’ een West-Vlaams dialectwoord voor ‘hart‘). In 1992 kreeg ze de Prijs der Nederlandse Letteren. Marc Reynebeau schreef in De Standaard het volgende over haar: “Naarmate ze steeds scherper het gevoel kreeg dat ze met die ideeën dwars op haar eigen tijd stond, werd ze steeds meer een angry old woman. Symbolisch daarvoor is haar strijd tegen de geluidshinder van de toeristenkoetsen die onafgebroken voorbij haar huis in het volgens haar versuikerde Brugge klepperden.”
Alle I.M.’s naar aanleiding van haar overlijden heb ik verzameld in dit bericht.
Hier
Hier was ik nu, ongaarne, maar hoe graag
zag ik het duisterend licht, binnen, van glans
tot grijzen, zwart met wit; landschap dat langs
het glas voorbijgleed, groen en laag en traag;
een zucht aan huid en bloem, adem, orkaan
in bomen. Schotse lucht; wat daar rondom
de aardbol draait, wolk, sterrentrans, de maan,
een moniale door de nacht gaand, stom;
vreugden te veel (gamba, papier, pastel;
dat vrienden ver zijn; glimlach, stilte, taal;
stemmen, buigzaam; schrift, dans, toneelspel, lied).
Braakland, auto’s in regen; en totaal
vreemd zijn: dromen, gedachte, ik wil het wel,
wat weerkeert, nog, nog – en ik wilde niet!
Christine D’haen (1923-2009)
uit: Merencolie (1992)
Jan Pollet