Om die liefde na te boots
Roel Richelieu van Londersele in gesprek met Louis Esterhuizen
Roel, in ‘n onderhoud met De Contrabas het jy die volgende gesê: “Ik (zie) een gedicht niet als een verheven product van een narcistisch wezen, maar als een intieme, delicate vorm van communicatie.” Kan jy hierop uitbrei, asseblief? Veral vir ons lesers wat na alle waarskynlikheid (nog) nie vertroud is met jou poësie nie?
Mijn poëzie wordt gedragen door drie pijlers: taal, emotie-urgentie, communicatie. Taal en beelden zijn mijn belangrijkste wapens. Zij maken het gedicht goed, niets anders. Maar ik wikkel die taal niet rond hoogdravende beschouwingen of kleine, persoonlijke futiliteiten. Ik schuw de grote, oude thema’s niet. Alles is er al over gezegd, maar ik zoek mijn eigen manier om alles (op)nieuw te verwoorden. Momenteel schrijf ik alleen gedichten als ik daartoe genoodzaakt wordt, als een urgentie mij dwingt. Mijn gedicht is pas af als mijn zeer persoonlijke benadering toch een goede communicatie toelaat met een gemotiveerde lezer.
In aansluiting by voorafgaande, die volgende: In Yves T’Sjoen se vroeëre artikel oor jou werk (in Ons Erfdeel, Jaargang 40, 1997) het hy jou digkuns getipeer as synde neoromanties, in die parlando-styl, met sterk ironisering ten einde sentimentaliteit en romatisering teen te werk. In welke mate geld hierdie waarneming steeds vir jou poësie vandag?
Ik ben van in het begin een dichter geweest met romantische trekken. Toen men mij indeelde bij de neoromantische dichters (toen mijn vierde bundel ‘Mijn geboomde vader‘verscheen) ben ik me daar duidelijker van bewust geworden. En als ik nu kijk naar mijn laatste bundel ‘Tot zij de wijn is‘ constateer ik dat ik nog steeds de grote romantische thema’s aansnijd: liefde, dood, eenzaamheid, nostalgie, verlies, natuur. Maar sentimentaliteit is DE ziekte, de grote vijand van de poëzie. Ik counter mijn romantische inborst dan ook zorgvuldig met een sobere zegging vol scherp, helder taalgebruik.
Dan is jy inderdaad ‘n persoon met vele talente, Roel. So is jy benewens digter ook nog romansier, vertaler, etser, skilder, musikant én uitgewer. Dit het tot gevolg dat jy poësie lewer wat gevarieerd is in aanbod en gekenmerk word deur groot klankgevoeligheid met sterk visuele impak. Hoe belangrik is die visuele aspek van die gedig vir jou? Ek vra hierdie vraag omrede ons, as Afrikaanse lesers, dikwels van mening is dat die Nederlands-Vlaamse poësie meer na die serebraal-hermetiese tipe vers neig en joune myns insiens ‘n uiters belangrike uitsondering hierop is.
Nee, muzikant ben ik niet, maar ik heb wel een poëzieprogramma met de gitarist Juan de Granero. Momenteel ben ik alleen nog actief als dichter en romanschrijver. Beelden en muziek spelen inderdaad een grote rol in mijn gedichten. Beelden zorgen voor de zelfstandige eenheden binnen het gedicht, zij geven waarde aan het gedicht en blijven de lezer bij. Instinctief zit er veel blues in mijn gedichten en bij het schaafwerk sneuvelen ook altijd die woorden die geen klanksymboliek hebben. Woorden zoals intentie, expansie, hypocresie … zal je in mijn gedichten niet aantreffen. Zij hebben alleen hun afgesproken betekenis, hun muziek verklapt niets. Simpele woorden zoals hard, zacht, moe, spits, fluweel, beton … dragen ook een klanksymboliek in zich die hun betekenis ondersteunt. Een anderstalige, die mijn gedichten niet begrijpt, hoort toch voor een deel in welke ‘mood’ ze zich bewegen. Voor de moedertaallezers zijn die naturelle woorden een muzieksurplus.
Tydens die bekendstelling van jou nuutste digbundel, Tot zij de wijn is (2009: Atlas), het Bart Stouten die volgende belangrike opmerking ten opsigte van jou digkuns gemaak: “Poëzie bestaat niet zomaar bij gratie van haar slaafse horigheid aan meta-talige emotie. Emotie staat niet buiten de taal. Taal en gevoel zijn Venn-diagrammen die elkaar voor een groot gedeelte overlappen. Ze lokken elkaar uit, voeden elkaar, steunen elkaar.” Kan jy hierop uitbrei vir ons, asseblief?
Ja, het is juist door wat ik in mijn antwoorden op vragen 2 en 3 heb uitgelegd dat taal en emotie elkaar op een betere manier voeden.
Die titel van Tot zij de wijn is (jou agtste digbundel) verwys duidelik na ‘n proses of tydsverloop wat voltrek word; iets wat ‘n mens laat vermoed dat die konsep van “tyd” ‘n belangrike rol te speel het in jou nuwe verse. Is ek korrek met hierdie aanname?
De tijd duikt inderdaad vaak op. Hier is er geen kloof tussen de dichter en de mens. Ik heb nog twee kleine kinderen en dagelijks stel ik mij de vraag hoeveel tijd mij nog is toegemeten. En het verleden, met daarin vooral mijn vader, laat me niet los. Het is dan ook logsich dat dit tijdsbesef urgentie in zich draagt en mijn inspiratie binnen dringt.

Die omslag van Tot zij de wijn is is inderdaad iets besonders. In welke mate dien dié ontwerp as sleutel tot die bundel?
Twee belangrijke cycli uit de bundel gaan inderdaad over de liefde. Over de voorkant en de achterkant van de liefde. De bekoring en het mes. De verrukking en de pijn. Het is een esthetische en suggerende kaft en mijn gedichten zijn dat ook.
Roel, jy is ook bekend as ‘n digter wat sy bundels rondom ‘n sentrale tema struktureer. Yves T’Sjoen verwys daarna as ‘n tema wat “als een rode draad door alle gebundelde gedichten heen loop.” Geld dit ook vir jou nuwe bundel?
Een dichtbundel is inderdaad geen bloemlezing van de beste gedichten die in een bepaalde periode werden geschreven. Al mijn bundels zijn sterk gestructureerd in strakke cycli, maar eerst laat ik de gedichten toch spontaan ontstaan. Eens ik vijftig, zestig gedichten heb, herlees ik en ga ik op zoek naar thema’s die zich opdringen. Pas nadien bij het samenstellen van de cycli schrijf ik er gericht nog een paar ontbrekende schakels bij. Een dichter moet eerst vrij zijn en nadien toch in een keurslijf kunnen afwerken.
In die reeds genoemde onderhoud met De Contrabas stel jy die volgende as riglyn vir jou digkuns: “Voor mij komt elke bundel weer neer op dezelfde uitdaging: een eenvoudig, menselijk gevoel met sobere, alledaagse woorden kneden tot een niet-alledaagse beeld.” Dié stelling plaas jou inderdaad lynreg téénoor die sogenaamde hermetiese vers. Wat is jou siening aangaande laasgenoemde?
Hermetische verzen hebben voor mij geen enkele zin. Maar ik ben ook geen voorstander van een soort neorealisme dat hoopt dat simpele eenvoud iedereen van de tafel van de poëzie zal doen eten. Poëzie blijft een elitaire bezigheid. Maar de poëzie mag geen abstract kunstwerkje zijn voor een handvol insiders. Wie vatbaar is voor het poëtische, met andere woorden wie met open mond en vol enthousiasme voor een knap schilderij blijft staan en wie verrukt kan zijn door een mooie sonate, moet ook toegang hebben tot de poëzie, tot mijn poëzie.
Roel, in 2003 was jy as die eerste stadsdigter vir Gent aangestel. Was dit vir jou ‘n gelukkige ervaring gewees? Dit sal ook waardeer word indien jy sommer ietsie kan vertel van hoe jy dié besonderse pos met sy spesifieke werksaamhede benader het …
De poëzie zit verborgen in de ondergrond, in de modder, in ondankbare loopgraven. In de boekhandel wordt de poëzie ten onrechte stiefmoederlijk behandeld, in de media is er eigenlijk geen plaats voor. Een misvatting, want heel veel mensen zijn met poëzie bezig. Dank zij gedichtendag en stadsdichterschap komt de poëzie toch nog in het grote mediacircus. Het zou dus onverstandig zijn je neus op te halen voor deze initiatieven. Ik heb me, toen ik stadsdichter was, noch als mens, noch als dichter anders beginnen gedragen. Ik deed gewoon mijn ding. Er werden in samenspraak met het stadsbestuur alleen een paar manifestaties aangeduid, waarop ik als stadsdichter aan het woord zou komen. Het heeft mijn gedichten bij een groter publiek gebracht en plankenkoorts ken ik niet. Het was dus een positieve ervaring.
Uit jou poësie blyk dit duidelik dat jy ‘n besonderse band met Gent het. “Als jy praat, bewegen de lippen van de geschiedenis”, skryf jy byvoorbeeld in ‘n gedig wat direk op die stad betrekking het. Hoe belangrik is jou fisiese leefruimte vir jou in die skeppingsproses?
Ik heb inderdaad een bijzondere band met Gent, maar ik kan overal schrijven. Ik heb alleen stilte en concentratie nodig. De locatie kan soms inspirerend werken, maar de woorden, beelden en thema’s komen toch het vaakst van binnenin.
Gepraat van die skeppingsproses – Sal jy so vriendelik wees om ons insae te gee in jou werkswyse? Skryf jy byvoorbeeld vinnig en hoogs geïnspireerd, of werk jy langsaam met vele afronding en verwerkings?
Ik sleutel heel lang aan mijn gedichten, met ouder worden steeds langer, maar de beste zinnen krijg ik zomaar van de inspiratie. Ik geloof in zelfstandige beelden die een eigen kracht hebben en die het gedicht schragen. De eerste versie van het gedicht staat zeer snel op papier. Het is daarna wel noodzakelijk het gedicht of de flarden van het gedicht te laten rusten tot ik er voldoende afstand van heb kunnen nemen. Van die eerste versie schieten meestal maar twee of drie regels over. Ik merk dan wel al waar die regels zullen komen in het definitieve gedicht. (beginvers of slotvers van een strofe of van het gehele gedicht). Die sterke inspiratiezinnen vormen dan het geraamte van mijn gedicht. Dat procédé van creëren, laten liggen, schrappen en aanvullen herhaalt zich een aantal keren tot het gedicht is dichtgegroeid. Het gebeurt ook regelmatig dat ik verwante gedichten in elkaar schuif. Hoe verder ik vorder in de versies, hoe meer taal en beeld het winnen op de inhoud.
Tans is jy werksaam by die Ieperse Akademie waar jy ‘n Kreatiewe Skryfkursus aanbied, en ook by Wisper waar jy as keurder vir die poësie betrokke is. Vind jy dat hierdie blootstelling aan soveel (ongeslypte) kreatiwiteit tot voordeel óf nadeel van jou eie skryfwerk is?
Die cursussen verrijken mij. Door te sleutelen aan de gedichten van zoveel uiteenlopende persoonlijkheden, aan zoveel vershillende ideeën, emoties en taalregisters schaaf ik ook mijn eigen métier bij. Ik kan zonder eigen betrokkenheid al die gedichten scannen en ik zie daardoor veel sneller de poëtische fouten staan. Die bekwaamheid in het identificeren van mankementen en gevaren kan ik nadien heel goed toepassen op mijn eigen werk. Ik ben daardoor nog kritischer geworden en aan ‘Tot zij de wijn is’ heb ik acht jaar gewerkt.
Roel, graag wens ons jou van harte geluk met jou nominasie vir die Herman de Coninckprijs vir die beste Vlaamse digbundel in 2009. Uiteraard glo ons (en hoop ons) dat dit jóú naam is wat op 28 Januarie aangekondig sal word. Maar wie beskou jy as jou vernaamste teenstander in dié beoordeling?
Een wedstrijd voor dichters is eigenlijk een onzinnig idee, maar alweer moeten we toch ons fiat geven, want het is alweer een zeldzame mediagelegenheid om de poëzie te promoten. Iedereen kan winnen. Eens je bij de laatste vijf bent, wordt het een loterij. Maar Leonard Nolens is natuurlijk de man met het grootste palmares. Charles Ducal is één van mijn weinige vrienden in het literaire wereldje en een steengoed dichter. Hij heeft de prijs wel al eerder gekregen. Eva Cox en Paul Bogaert kneden knap hun eigen geluid. Ik zie deze dichters niet als tegenstanders. Dat dichters maatschappelijk een beperkte stem hebben en krijgen ligt onder andere aan het feit dat ze te weinig aan hetzelfde zeel trekken, dat er teveel kleine ikjes zijn.
Ten slotte – aan die einde van jou onderhoud met Roel Weerheijm maak jy die volgende opmerking: “Tijd is niet zo belangrijk en een dichter overleeft toch maar aan de hand van een paar gedichten of verzen.” Sal jy nie so vriendelik wees om ‘n aantal verse waarvoor jy onthou sal wil word, hieronder te plaas by wyse van bekendstelling aan jou besonderse digkuns nie?
Dat is een onmogelijke keuze voor mij. Hieronder vier gedichten die me wel nauw aan het hart liggen. Het hadden wel vier andere kunnen zijn.
ik zal je nabootsen, een mal gieten voor
de gebrekkige dagen, de stoel kleden met je trui,
de koffie sterker zetten, luidkeels
klaar roepen, beneden aan de trap
ik zal je opslaan in elk vindbaar bestand,
een wereldwijd web spannen over je geur,
buiten mij om praten met het behang,
dat je vanmorgen nog heeft gezien
ik zal dag, nacht en uur ontruimen
om plaats te maken voor je komst.
alles neem ik terug: mijn haastige lach,
mijn onhandig woord, mijn oude vingers
nee, er is verraad noch twijfel:
ik wil door jou gevonden worden
(uit: Tot zij de wijn is)
***
zij steekt een lach op, roert de zwartste koffie
en tikt met de lepel tegen de stilte,
de kat kijkt op in ongenoegen
de man kiest zijn wapens, niet zijn strijd
hij schudt het ochtendblad
en legt de wereld tussen hen in
het huis staat op de helling
een laatste woord rolt tussen de boter en het mes
de blikken dwalen af, onbestuurbaar,
er rest niets meer dan schil en schade
(uit: Tot zij de wijn is)
***
ik zal je repareren vader
en de nachtegaal van de keizer verzoeken
de benen van je witte bed uit je
smalle leven te verwijderen
ik zal de voetsporen van het gezwel
uitwissen met de palm van
mijn eigen regen en handen
ik zal een ezel met een mes ontbieden om
met koppigheid naar de oorsprong te snijden
en wat meer is, vader,
zolang er aarde is, zal ik voor je spitten
(uit: geboomde vader)
***
morgen zal ik in een fles wonen
en tegen de kurk zeggen niemand binnen te laten
in een fles zijn de vensters van glas
en wie naar buiten kijkt ziet de mensen
in een ander glaslicht
de vloer is er van zachte oude wijn
en als je spreekt weegt de echo er niet zwaarder
dan de ronde geur van druiven
in een fles zal ik ouder worden
dan mijn vrienden
(uit: Invoelen)