De titel in scène gezet. Saskia de Jong als regisseur van haar teksten

Een gedichtenbundel is meer dan een bundeling van gedichten. Het boek is een artefact waarin de dichter meerdere tools in stelling brengt die de teksten met betekenissen kunnen opladen. In het theaterdiscours zou je kunnen spreken van het in scène zetten van de tekst. De dichter treedt op met regieaanwijzingen (zoals in de keuze van motto’s of in een zelf geschreven flaptekst) en wendt accessoires, belichting, de scèneopbouw en andere rekwisieten aan om vorm en expressie te geven aan de tekst. In de opbouw van het boek, met alles wat de teksten omgeeft, zien we de kunstenaar als regisseur optreden. Talige constructies, audiovisueel materiaal, (typo)grafische ontwerpen en andere parafernalia zijn instrumenten in handen van de schrijver die het dichtwerk boekvormelijk componeert.
Niet alleen de omslagillustratie, het kaft- en bandontwerp kunnen verwachtingen creëren bij een lezerspubliek. Met de uitgave van Resistent (2007) heeft Saskia de Jong aan de door Gérard Genette samengestelde inventaris van parateksten nog een belangrijk item toegevoegd. Op het omslag van haar tweede bundel staat in rode kapitalen ‘RESIST/ENT’ (‘resist’ en ‘ent’ staan onder elkaar), met daarboven en in een aanzienlijk kleiner lettercorps de genreaanduiding ‘gedichten’. Linksboven is het ISBN-nummer met een streepjescode opgenomen. Doorgaans vind je die gegevens in een colofon of ergens achteraan een bundel. Opmerkelijk voor het kaftontwerp, van de hand van Michaël Snitker maar zonder twijfel met inbreng van de dichteres, is verder dat de auteursnaam niet op het voorplat staat. Hij is afgedrukt op de smalle rugzijde van de bundel, en in dezelfde minusculen op de titelpagina. De titelpagina is opgemaakt naar analogie met het voorplat: de titel is identiek afgedrukt en in de plaats van ‘gedichten’ (kaft) staat op dezelfde hoogte de naam van de schrijfster. Wat de bundel daarenboven specifiek maakt in mijn paratekstuele verkenningen van moderne Nederlandstalige poëzie is de hoes waarin het boekje wordt aangeboden. De uitgave is in een plastic omhulsel gestopt en blijkt aldus bestand tegen water of andere ongerechtigheden en (nefaste) invloeden van buitenaf. Door in de titel met een afbreking te werken, en ‘resistent’ op te splitsen in twee gecentreerde morfologische componenten (zonder een afbrekingsteken of een andere typografische aanduiding die op eenheid zou kunnen wijzen), wordt vanzelfsprekend een signaal uitgestuurd. In Van Dale wordt voor het bijvoeglijk naamwoord ‘resistent’ deze verklaring gegeven: ‘weerstand kunnende bieden; bestand, m.n. tegen scheik[undige] aantasting’. Wat als resistent geldt, blijkt al op de kaft paradoxaal niet bestand tegen een (typografisch) geforceerde afbreking: het woord valt uiteen in ‘resist’ (Engels voor weerstaan, weerstand bieden (aan); in het Frans ‘resister’) en ‘ent’ (fonetisch ook voor ‘end’ = einde, of mogelijk op te vatten als nevenschikkend voegwoord in Middelnederlandse teksten). Het verzet wordt in dit geval louter visueel gebroken. Of anders gezegd kunnen we, uitgaande van ‘ent’ als nevenschikkend voegwoord, ‘resist’ nieuwe verbindingen zien aangaan met wat in de teksten volgt. Dat De Jongs publicatie meer gegevens in stelling brengt om de ambivalente connotaties van ‘resistent’ te benadrukken, mag uit haar omgang met peritekstualiteit blijken. Dat daarbij de lexicografische verklaring van ‘weerstand kunnende bieden’ toch de meeste nadruk krijgt, zoals mag blijken op de titelpagina waar het woord onafgebroken staat maar dus ook gelet op de semantische rol van het hoesje, probeer ik in deze verkennende beschouwing van bewust aangebrachte parateksten in Resistent aan te tonen.

De keuze in Resistent voor het opzichtige letterontwerp en voor een transparante mica berust uiteraard op geen toeval. De tekst op het achterplat, boven de zakelijke mededeling dat Saskia de Jong in 2004 debuteerde met zoekt vaas, en daarvoor een nominatie voor de C. Buddingh’-prijs kreeg, is duidelijk van de hand van de auteur. De tekst blijkt overigens perfect van toepassing op de opzet van De deugende cirkel.
Saskia de Jong blijkt zich maar al te bewust van de mogelijkheden die een boekuitgave biedt voor haar gebundelde gedichten. De deugende cirkel (2010), haar derde bundel – als ik de bibliofiele editie poëzie even buiten beschouwing laat – is daar een sprekend voorbeeld van. Peritekstueel is deze uitgave een goudmijn met collages en grafische ontwerpen (‘knipsels’) van de hand van De Jong, aan het eind een op roze bladen en in groene inkt afgedrukt frivool idioticon (15 bladzijden) en een door Michaël Snitker bijzondere opmaak van de teksten. Het idioticon is een woordenlijst waar het taalplezier van afspat en de behoefte woorden opnieuw uit te vinden. Daarnaast vallen beide motto’s op (van W.C. Williams en G. Orwell), gevolgd door zes egale gitzwarte pagina’s, en de aanduiding dat De deugende cirkel ‘gedichten’ en ‘knipsels voor kinderen’ bevat. De dierengedichten zijn alfabetisch geordend op soortnaam, op grond van de beginletter van het dier (‘ai’, ‘bromvlieg’, ‘centaur’, ‘das’, ‘ezel’, …). Maar af en toe ontregelt De Jong. Zij zet het alfabet ook wel naar haar hand door te opteren voor soms bizarre namen (‘quadrupeed’ en ‘xirapha’ of giraf). Ook ‘m mensaap’ figureert in het bonte dierenpark van De Jong. Over ontregelingsstrategieën weid ik verder nog uit.
Voor wie wederom de woorden gewassen wil hebben, voor wie wederom de woorden uit de grond getrokken wil hebben als aardappels, voor wie wederom de woorden uit de huid getrokken wil hebben als haren of daaronder vandaan als organen. Gedichten losgerukt uit de grootstad, uit straten en wijken, gestolen uit lichaam en melkweg, gedrukt uit het zwart van wat niet vergeten is, op het wit van wat nog gezegd moet.
Deze epitekst functioneert als een rode loper voor de belangstellende. De lezer wordt vanaf de achterplattekst direct aangesproken (‘voor wie wederom…’). Met behulp van tekstelementen die we wellicht makkelijker in een promotiefolder aantreffen (woordelijke herhalingen, geconcentreerde allitererende zinnen, elliptische grammaticale structuren) wordt de lezer een particulier beeld van de aangeboden poëzie voorgespiegeld. De nadruk ligt duidelijk op de woorden, op de bouwstenen die de talige werkelijkheid construeren. Wie de woorden ‘gewassen wil hebben’, ‘uit de grond getrokken wil hebben’ en ‘uit de huid getrokken wil hebben’ wordt verleid zich over te geven aan Resistent. Uit deze drie omschrijvingen blijkt dat de woorden aangetast zijn (en dus een wasbeurt kunnen gebruiken), dat ze weerbarstig zijn en zich niet zomaar gewonnen willen geven. De klemtoon op ‘wederom’ kan erop wijzen dat de handeling zich blijft herhalen en nooit tot een bevredigend resultaat leidt. De expliciete als-vergelijkingen zijn al evenmin toevallig gekozen: aardappels, haren en organen refereren aan het aardse (de aardappel is trouwens een gewas, en ook betekenissen kunnen natuurlijk flink en ongecontroleerd aanwassen) en aan het lichamelijke. De tweede zin van de epitekst vervangt de ‘woorden’ door ‘gedichten’. Naar analogie met de associaties die woorden oproepen, legt Saskia de Jong ook hier drie verbanden bloot. Het gaat in Resistent klaarblijkelijk om gedichten ‘losgerukt uit de grootstad, uit straten en wijken’, ‘gestolen uit lichaam en melkweg’ en ten slotte ‘gedrukt uit het zwart van wat niet vergeten is, op het wit van wat nog gezegd moet’. De aardappels zijn hier de straten en wijken van de grootstad, de huid (de haren en de organen) consoneren met het lichaam. Het laatste beeld dat deze epitekst aanreikt, verwijst naar het boekvormelijke (of het typografische). De gedichten zijn gedrukt uit het zwart op het wit. Het zwart werpt een licht op wat niet vergeten is (tegen het vergeten) en het wit (misschien het witte blad, maar metonymisch ook het zuivere, het ongeschondene) biedt mogelijkheden om iets te conserveren, om op te tekenen. Wat nog niet is gezegd, krijgt de gelegenheid gedrukt te worden.
Deze zwart-wit tegenstelling vindt de lezer niet terug in het binnenwerk van Resistent. De Nederlandstalige gedichten, genummerd van 01 (‘blootstelling’) tot 33 ‘(…)’ zijn in dezelfde rode kleur van de titel op lichtgroen papier afgedrukt. De ‘appendix’-gedichten met Spaanse vertalingen uit zoekt vaas en Resistent (door Santiago Martin), genummerd van 01 tot 09, zijn dan weer op een witte achtergrond gedrukt. Het colofon, ook van de hand van de dichteres, vermeldt dat de vertalingen ter gelegenheid van een literair festival en de anthologie Rhymes without borders zijn tot stand gekomen.

De aangehaalde zwart-wit tegenstelling heeft geen iconische betekenis, maar moet dus veeleer thematisch worden geïnterpreteerd. De oppositie tussen wat neergeschreven en wat vergeten is, zo lees ik in de epitekst, is een voor de auteur centraal thema. In de receptie van zoekt vaas en Resistent is al vaker gewezen op de donkere thematiek en het unheimliche karakter van De Jongs onwillige versregels. De deugende cirkel lijkt door het opzichtig gebruik van een breed kleurenpalet en de opname van ‘kindergedichten’ een andere toon aan te slaan. Alleen word je als lezer voordtdurend een rad voor de ogen gedraaid. Alles lijkt vooraf geordend (keurig van a tot z) en de in het alfabetisch gelid gedwongen dierenverzameling lijkt alleen maar op het eerste gezicht geruststellend. Bij die eerste lezing valt toch al meteen op dat het gedicht ‘godgans’ voorop staat en niet op zijn rechtmatige plaats, tussen ‘fokstier’ en ‘haas’. In de typografisch gevarieerde en alfabetisch geordende titellijst op het achterplat is dat anders. Het gedicht zelf ondermijnt, in, zijn meerzinnigheid, de goddelijke status van de schepper van het zich daarna openende universum. Vanuit die optiek zou je kunnen stellen dat de teksten aansluiten bij het unheimliche van eerder werk.
De Jongs versregels zijn onwillig, omdat ze zich niet zomaar prijsgegeven en door hun meerduidigheid telkens weer aan de parafrase ontsnappen. De Jong experimenteert met de taal: zinnen weigeren zich te plooien naar grammaticale regels en ook de beeldentaal zou ik niet meteen consistent durven te noemen. Ilja Leonard Pfeijffer beklemtoont het verontrustende en deraillerende karakter van De Jongs poëzie, Arie van den Berg gewaagt van onvoorspelbare, speelse en uitdagende poëzie. In haar speelse en verrassende exploraties van taal en werkelijkheid onderzoekt Saskia de Jong de weerbaarheid (de resistentie) van taal. Woorden worden ‘uit de grond’ of ‘uit de huid getrokken’, gedichten ‘losgerukt […] uit straten en wijken’, ‘uit lichaam en melkweg’. Woorden leiden een eigen leven en worden door een handeling van de schrijfster zichtbaar gemaakt. Ze staan voor het onvergetelijke, voor wat blijft. De enige opdracht van een scheppend kunstenaar lijkt eruit te bestaan ‘het wit’ op een doelbewuste wijze aan te wenden. Zich bewust ‘van wat nog gezegd moet’ tracht zij de talige werkelijkheid dusdanig te orkestreren dat wat er staat niet licht vergeten raakt.Zodra het poëtisch universum is georganiseerd, de plek waar werkelijkheid en taal aan een diepgaand onderzoek worden onderworpen, blijkt dat weerbarstigheid een van de bepalende karakteristieken is. Op het achterplat vindt de lezer veertien korte en langere fragmenten uit de contemporaine receptie van De Jongs poëzie, uit een juryrapport (C. Buddingh’-prijs), een promotietekst (de website van Druksel) en uit recensies waarin besprekers De Jongs dichtwerk van de meest uiteenlopende interpretaties en epitheta voorzien. De bundel Resistent blijkt ook in dit opzicht resistent te zijn, naast de connotaties van het predicaat die ik al eerder aanstipte (respectievelijk bestand tegen invloeden van buitenaf én weerbarstig in zegging en compositie): de visie van besprekers, recensenten en critici brengt de dichteres niet van haar à propos. Het artistieke project laat zich niet afleiden of van de wijs brengen door ene of gene uitspraak. Resistent, zich verzettend tegen de conventies of beducht voor al te veel impact van de buitentalige werkelijkheid, vaart Saskia de Jong haar eigenzinnige koers.
In dit licht zijn ook beide citaten die als motto dienst doen veelzeggend: ‘Most people are unpoetical, and you consider this a betrayal’ (uit Herzog van Saul Bellow) en ‘Frustra poeticas fores compos sui pepulit’ (Plato). Plato, die zoals bekend een hekel had aan de poëzie en in zijn ideale staat geen plek voor de poëzie weggelegd zag, wist het al: wie bij zijn volle verstand is, klopt tevergeefs op de deur van de poëzie. Meteen een verwijzing naar de frivoliteit en luciditeit van De Jongs poëzie? Ratio en poëzie zijn onverzoenbaar. Door deze uitspraak prominent voorop te plaatsen, lijkt De Jong aan te geven dat in haar poëtische taalwerkelijkheid geen plaats is voor al te rigide denkkaders en een louter rationele of logische benaderingswijze der dingen, inclusief de poëzie. Wie de dingen verstandig benadert, en niet beleeft of ervaart, heeft geen boodschap aan de gedichten. Ook het onpoëtische, zo lijken de fragmenten te willen aangeven, of tenminste wat men als ‘onpoëtisch’ beschouwt, behoort evenzeer tot de poëzie. Niemand zal uiteindelijk bepalen wat poëzie is, welke thema’s of motieven een intrinsieke poëtische waarde hebben. Ook wat zich op het eerste gezicht niet tot de poëzie laat rekenen, omdat bijvoorbeeld conventies of de canon dat voorschrijven, is voor De Jong materiaal voor een dichtbundel. Deze poëticale eigenzinnigheid zorgt ervoor dat haar positie in het poëzielandschap en haar visie op de mogelijkheden van het poëtische als eigengereid kunnen worden bestempeld. Deze onconventionele stellingname wijst op een resistentie die zich niet laat kneden. Noch door commerciële verwachtingen (de barcode op het omslag) noch door een poëtisch verwachtingspatroon (de genreaanduiding op het omslag). De deugende cirkel is daar wat mij betreft de ondeugende bevestiging van.
De periteksten van Saskia de Jong, die zich manifesteert als regisseur van haar eigen tekst, met de plastic omslaghoes, de rode kapitalen die de titel vormen, de achterplattekst en de motto’s, zijn allesbehalve toevallig gekozen. Zij creëert met behulp van deze toolset verwachtingen en maakt de lezer duidelijk dat hij kan krijgen wat hij zich voorstelt te zullen ontvangen (‘voor wie wederom […] wil hebben’). Afhankelijk van deze vooronderstellingen en verwachtingen kun je in de gedichten ook telkens iets anders lezen. Met polyvalentie en polysemie wordt in Resistent een spel gespeeld. Wat de lezer er ook van vindt, of zelfs wat hij niet vindt, de woorden gaan hun eigen weg (ze zijn ‘losgerukt’) en worden telkens met nieuwe betekenissen opgeladen. Ook in die zin maakt de bundel zijn titel waar. De tekstelementen die Saskia de Jong aanwendt, op de kaft, hebben de waarde van een poëticale plaatsbepaling.

Een thematische of een tekstvergelijkende lezing (op basis van de voorpublicaties in tal van periodieken en in een bibliofiele uitgave) kunnen mijns inziens de leesverwachtingen die ik hier peritekstueel vaststel verder onderbouwen of ondermijnen. Tegelijk is er het besef dat de betekenis die ik toeken aan De Jongs omgang met paratekst ook anders gezegd had kunnen zijn. De Jong weet te verrassen met elke nieuwe bundel. Haar poëzie laat ze niet in rigide structuren of ingesleten taalhandelingen verstrikt raken. Ze is al evenmin te vatten in deugende termen.
Saskia de Jong, Resistent. Prometheus, Amsterdam 2007 en De deugende cirkel. Harmonie, Amsterdam 2010.