Verzet in woord en daad van de strijdbare dichter Marcel van Maele

In een radio-interview op Klara sprak de Antwerpse stadsdichter op dinsdag 6 juli 2010 over poëzie als een vrijplaats, “waar de dichter zijn eigen kapitein kan zijn”. Op de vraag welke dichters een rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van zijn (vroege) dichterschap noemde Peter Holvoet-Hanssen zonder aarzelen Paul Snoek en Marcel van Maele. Eerder dit jaar ontving Holvoet-Hanssen voor zijn bundel Navagio. Wrakhoutgedichten (2008) de Paul Snoekprijs van de stad Sint-Niklaas. Bij de uitreiking had hij het over een van de meest ontroerende bekroningen van zijn dichtwerk. Kort na het overlijden van Marcel van Maele (in juli 2009) hield hij een indringend pleidooi voor een herontdekking van diens ‘”weerbarstige” oeuvre, met poëzie, proza en beeldend werk, ook filmscenario’s en zelfs stripverhalen, dat “buiten de lijntjes durft te kleuren”. Dat pleidooi bracht hij in herinnering tijdens het radiogesprek.
Enkele weken geleden is in de Vlaamse pers gememoreerd dat zestig jaar geleden de eerste van in totaal ruim drieduizend Belgische vrijwilligers per schip vertrokken naar Korea. Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog gingen zij op de gecontesteerde en intussen door de communistische Noord-Koreanen met de voeten getreden demarcatielijn tussen Zuid- en Noord-Korea het rode gevaar bekampen tijdens de zogeheten Koreaanse oorlog (1950-1953). Een van de Vlaamse vrijwilligers was de rusteloze Marcel van Maele (1931), die vanaf 1952 deel uitmaakte van het Belgische bataljon van de interventie-eenheid van de Verenigde Naties in Korea. De vroegste literaire productie van Van Maele, met het poëziedebuut Soetja (1956), Rood en groen (1957) alsook met het prozadebuut Kraamanijs (1956), thematiseert dat versatiele nomadenbestaan, de omzwervingen van ‘the rebel with a cause’ (niet alleen in Korea maar onder meer ook in Lapland en Scandinavië). In de receptie van Van Maeles literaire teksten, met name van Soetja, is de omschrijving ‘exotisch romantisme’ gebruikt. De teksten zijn evenwel meer dan expressies van dat rusteloze gemoed of uitbundige getuigenissen van een nomadische geest. In woordexperimentele constructies schept de dichter zijn eigengereide surrealistische wereld – het door sarcasme en burgermanshaat omgeven “heilig huisje” in Hoera! Wij hebben een bloedeigen heilig tuintje (1969) – en een levensnoodzakelijk hoogstpersoonlijk idioom. In het gedicht ‘Poëzie over poëzie’, in de bundel Zwarte gedichten (1963), zijn “nieuwe woorden = herladen woorden”, waarin zowel strijdvaardigheid als eigenzinnigheid is gelegd.

In die zin sloot Van Maele meer aan bij experimentele Vlaamse periodieken als Labris (1962-1973), waarvan hij medeoprichter was en al na enkele maanden ontslag nam uit de redactie, en het Antwerpse modernistische blad De Tafelronde van Paul de Vree en Adriaan de Roover. Met de dominante strekking in het poëzielandschap van die tijd, het nieuw-realisme, had hij weinig uitstaans en ook van de modieuze neoromantische tendensen die zich in de jaren zeventig ontwikkelden vinden we weinig sporen terug in Van Maeles literatuur. Althans, hij distantieerde zich van groepsverbanden, en dus ook van tijdschriftredacties, en van literaire strekkingen die veelal momentane en zelfprofilerende bevliegingen bleken. Tenzij we Van Maele neutraliseren als een romantische poète maudit natuurlijk. Dat zou niets minder zijn dan een geringschatting van diens veelzijdigheid en aparte positie in het Vlaamse literaire landschap. Mea culpa, ik heb het ook nog gedaan.
‘deze gedichten aan duivels en durvers’
Van meet af aan profileerde de schrijver zich als een revolutionair. Met veel branie in het hoofd en vitriool in de pen nam hij de gestalte van een auteur-provocateur aan. Tijdens de anticensuurbetogingen, op happenings, in de slipstream van Provo in Amsterdam eind jaren zestig, was Van Maele meermaals de spreekbuis van de recalcitrante oproerkraaier. Met als gevolg arrestaties, beschuldigingen voor de rechtbank, een collocatie in een psychiatrische instelling – bekend zijn de eenakter De veroordeling van Marcel van Maele door: Marcel van Maele – gevolgd door: een verrassende vrijspraak (1967) en Kraamanijs, waarin Van Maeles eigen ervaringen in de psychiatrie (het Brusselse Brugmanziekenhuis) zijn gefictionaliseerd. Niet alleen buiten de literatuur koos hij het pad van de provocatie en het nonconformisme. Ook in zijn gebruik van groteske humor, zoals in de vermelde eenakter, in ongebreidelde taalexploraties, in de fragmentarische opbouw van zijn teksten, de ondermijning van (talige, grammaticale) conventies spreekt het idealistische Titaantje in Van Maele. Hij is bij uitstek de dichter van de “vrijspraak”, vooral dan in de niet-juridische zin van het woord. Vermeldenswaard in de roaring sixties, in de luid verkondigde contestatie tegen het establishment en de burgerlijke cultuur, zijn onder vele andere publicaties de roman Scherpschuttersfeest (1968) en de dichtbundel No man’s land (1969), de theatertekst Revolutie en een bibliofiele plaquette met vijftien gedichten van Van Maele en evenveel tekeningen door Walter de Buck.
De democratische en internationale protestbeweging van zestig heeft diepe sporen nagelaten in Van Maeles literatuur. Ofschoon de twijfel op het eind van de jaren zestig toesloeg en de woordkunstenaar zich expliciet afvroeg of literatuur wel de geëigende en meest combattieve plek voor de uitdrukking van een maatschappelijk engagement kon zijn heeft hij altijd weer voor de contramine geopteerd. Een tekst als Medgar Evers te Jackson vermoord (met een krantenkop als titel van het gedicht), gepubliceerd op een moment dat ready mades in de literatuur gebruikelijk waren, is wellicht op te vatten als een kenteringsmoment (zoals Erik Spinoy in 1985 beweerde). Aanleiding voor Van Maeles tekst is de moord op Medgar Evers, een zwarte leider van de Civil Rights Movement in de VS, door blanke racisten in Jackson. De schrijver kiest voor een weinig metaforische, veeleer directe zegging. Het subject, een onverbeterlijke outcast, pleegt verzet tegen het maatschappelijke bestel en kiest daarvoor de expressiekracht van de taal. Meer toegespitst op deze tekst verbindt het subject het eigen bestaan met het lot dat Evers diende te ondergaan. Beiden voelen zich gedupeerden van een rigide samenleving. De conventionele taal in een poëziebundel als Winteralbum (1970) en in het boek Koreaanse vinken (1970) staat onder voortdurende hoogspanning. Koreaanse vinken is trouwens opgenomen in de belangrijke 5de meridiaan-reeks van uitgeverij Manteau en is met de montagetechniek gestructureerd als een mengvorm van epistolair en verhalend proza, dagboeknotities en andere parafernalia. Alleen door zich resoluut te onttrekken aan een gereguleerd (en dus opgelegd) tekensysteem en te kiezen voor een compromisloos en “bloedeigen” idioom ziet hij een mogelijkheid de individuele vrijheid te vrijwaren van allerlei bemoeienissen. Vrijheid is in Van Maeles roman Ik ruik mensenvlees, zei de reus (1971) het resultaat van een existentiële strijd met taal. Voor die roman ontving de auteur trouwens de Arkprijs van het Vrije Woord (1972).

Stilistische figuren als ironische toonzetting, parodie en persiflage, satire en galgenhumor, ontregelende en zonder twijfel voor de eigentijdse lezer onbehagen scheppende structuurprincipes als fragmentering en collage bepalen de textuur van Van Maeles werk in de jaren zestig en zeventig. Het mag duidelijk zijn dat de auteur niet voor een narratief proza of een lineaire verhaalstructuur opteert, maar dat hij met de inzet van het hele retorische arsenaal, van alles wat taal als mogelijkheid te bieden heeft, een eigen vrijplaats creëert in het maatschappelijke leven van zijn tijd. De schrijver publiceert met Medgar Evers te Jackson vermoord weliswaar een geëngageerde, aan de werkelijkheid refererende bundel, die “pamflettair” is genoemd. De ideologiekritische stellingname blijkt echter niet alleen uit het expliciete gebruik van sociaal-gerelateerde thema’s of motieven, een bepaald vertelperspectief of anekdotische referenties aan de buitentalige politieke werkelijkheid. Het is met name in de taal zelf, in zijn exploraties van het talige materiaal (bij uitbreiding de materie waaruit het plastische werk is opgetrokken), dat Van Maele zich als een geëngageerd kunstenaar openbaart. Taalmanipulaties zijn retorische strategieën die een geëngageerde positie in het (maatschappelijke en literaire) veld markeren. De taalexperimenten van Van Maele ondergaan een verschuiving van een zogenaamd hermetische Labris-schriftuur naar een opener zegging vanaf eind zestig. Symptomatisch voor die eerste fase is het experiment dat getiteld is Vakkundig hermetisch: 21 introverte gedichten, waarvan zestig exemplaren zijn vervaardigd en geïntegreerd in een blok polyester. Na de presentatie is het manuscript van de gedichten op rituele (en dus veelbetekenende) wijze verbrand.

Ook later nog heeft Van Maele experimenten uitgevoerd waarbij poëzie en plastische kunst in elkaar haken. De wellicht meest gerenommeerde vorm van non book-poetry in Vlaanderen is het project dat bekend is onder de naam Gebottelde gedichten: manuscripten met gedichten zijn onleesbaar want ‘gebotteld’ in een fles. Precies de onleesbaarheid genereerde de aandacht van het publiek. Al even belangwekkend zijn de exposities van Van Maeles picturale werk in galerie De Zwarte Panter (Antwerpen), zijn samenwerking met De Buck en Fred Bervoets, Jef van Tuerenhout en Roger van Akelijen, de samenstelling van – soms onvindbare − bibliofiele plaquettes. Veel pragmatiek is in Van Maeles (toenmalige) poëticale visie niet te bespeuren.

‘Dichten is nieuwe ruimten scheppen/tussen nieuwe woorden’
Wie een beeld wil hebben van Van Maeles dichterlijke omzwervingen, en dan in het bijzonder van de fase die ik als experimenteel (en anderen als ‘hermetisch’) presenteerde, kan ik verwijzen naar de editie van de Verzamelde gedichten 1956-1970 (1972) en naar Krassen in wat was. Gedichten 1957-1999 (2000), een verzamelbundel die in de Parnassus-reeks van uitgeverij P (Leuven) is verschenen met een inleiding door Bart Vonck. Een kritische beschouwing over Van Maeles literaire werk is van de hand van Erik Spinoy (in Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945). Spinoy typeert het werk vòòr 1969, op het moment dat de twijfel over de sociale impactfactor van literaire teksten bij Van Maele toeslaat, als een “terugkeer naar het prelogische”. De schrijver Van Maele ondermijnt het logische denkpatroon, omdat het toch alleen maar door het maatschappelijke discours aan het individu wordt opgedrongen. Causaliteitsprincipes en andere verklaringsmodellen worden overboord gekieperd, personages en scénes in teksten worden door metamorfosen en allerlei verschuivingen bepaald, schizofrenen en drug addicts bevolken Van Maeles literaire universum. De banaliteit van de taal wordt gecontesteerd, en bij uitbreiding het burgerlijke bestaan en het dominante ‘imperiale’ discours. Spinoy spreekt over ‘moeilijke’ gedichten (tot 1969) waarin de “zoektocht naar een prelogisch alternatief voor de logische taal” centraal staat. De bundel Zwarte gedichten wordt naar voren geschoven als exemplarisch voor Van Maeles experimentele schrijffase. Na 1969 zou zich een ontwikkeling weg van het experiment hebben voltrokken. Er zou nog enkel sprake zijn geweest van expressie van woede en verzet. Samenvattend is dit het ontwikkelingsschema dat Erik Spinoy in Van Maeles schrijverschap aanwijst: van de hermetische Zwarte gedichten, en in een tussenperiode satirische maatschappijkritische teksten (zoals De hamster van Hampstead), naar een “meer traditionele formele taalbehandeling” (waarbij een ‘gewone’ syntaxis en een meer anekdotische zegging de boventoon voeren). Bart Vonck, die “de late Van Maele een superieur dichter” noemt, spreekt in zijn inleiding bij de meest recente verzameling uit Van Maeles poëzie over “een vereenvoudiging van het instrumentarium” vanaf de bundel Een rechthoek op het verkleurd behang (1986). Wat voorafging zou te veel lijden onder “soms te retorische kunstjes”. Wat er ook van zij: ik zie ook in dat latere werk, in de bundels die in de jaren zeventig zijn gepubliceerd, ongebonden taalexperimenten opduiken. Hermetisme is een rekbaar (en dus weinig bruikbaar) begrip. Bij herlezing van Gedichten 1956-1970 viel me nu weer op hoe revelerend, ja toegankelijk, maar ook hoe overdonderend en speels-barok die vroege gedichten van Van Maele zijn. Van Maele schreef teksten met inzet van lijf en leden. Hij is de auteur van existentiële literatuur in de meest vitale zin van het woord.
‘wij/moeten steeds herbeginnen’

Subversiviteit is niet zozeer het handelsmerk maar wel het DNA van Van Maeles (literaire) persoonlijkheid. De schrijver is steeds en zonder omwegen op zoek gegaan naar de vrijplaats waarover Holvoet-Hanssen sprak. Dat hij dit streven met de inzet van wisselende strategieën, procedés en technieken heeft ondernomen, spreekt vanzelf. Maar het verzet tegen de wetten en regels, in eerste en in laatste instantie, tegen het normatieve karakter van de ‘gewone’ omgangstaal, keert als een mantra terug in Van Maeles schrijversbestaan. Later bundels als Rendez-vous (1995) en Een specht op mijn stamboom (1997) mogen dan wel bevattelijker, misschien wel anekdotischer en minder barok zijn, toch spreekt een voortdurende onverzettelijkheid, een weerzin voor het compromis, een aversie voor de rigiditeit van het denken. Nog meer dan de zoeker van een vrijplaats is Van Maele een vrijdenker geweest. Zijn gedichten en plastische werken zijn er de levende getuigen van. De dichter die bewust “buiten de lijntjes kleurde” laat zich niet inkapselen in een steriel paradigma (van gesloten naar open schriftuur, van compromisloos hermetisch naar pragmatisch). We zijn toe aan de herontdekking van Van Maeles literaire productie, in zoverre we daar al aan toegekomen waren.
Over het literaire werk:
Hugo Brems en Dirk de Geest (samenstelling), ‘Opener dan dicht is toe’. Poëzie in Vlaanderen 1965-1990. Acco, Leuven/Amersfoort 1991, p.58-59.
Geert Buelens, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Vantilt/KANTL, Nijmegen/Gent 2001, p.914-916.
Erik Spinoy, ‘Marcel van Maele’, in Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. Samsom, Alphen aan den Rijn 1985.
Y. T’Sjoen, ‘Eens wild, nu mild. Marcel van Maele’, in Poëziekrant, 20 (1996), afl.3-4, p.36-37 en ‘Nazaat van een moordenaar’, in Poëziekrant, 22 (1998), afl.5, p.14-15.
Bart Vonck, ‘Dit ademloos gedicht volstaat’, in Marcel van Maele, Krassen in wat was. Gedichten 1957-1999. P, Leuven 2000, p.5-11. [Parnassusreeks 4]
Over het plastische werk:
Roger M.J. de Neef, Genummerd & Getekend. Uitgelezen objecten van Marcel van Maele. Vrienden van de Zwarte Panter, Antwerpen 2002. [Ter gelegenheid van de overzichtstentoonstelling ‘Uitgelezen Objecten’, 7 juni-14 juli 2002, Sint-Jorispand, Centrum ’t Elzenveld, Antwerpen].
Noot
De titel en tussentitels zijn ontleend aan Marcel van Maeles gedichten ‘Ademgespleten X’ en ‘Poëzie over poëzie’, in Zwarte gedichten, van Kannibaal naar Imponderabilia, 1963. M. van Maele, Gedichten 1956-1970, Nijgh & Van Ditmar/Standaard uitgeverij, ’s-Gravenhage-Rotterdam/Antwerpen 1972.