Jan Moritoen herleest een gedicht
Met zeewier vervlochten zijn deze herinneringen.
Want Brugge ligt weer aan de zee en pruilt
terwijl motregen schaamteloos de dagen kwelt.
Maar wie heeft hier weer met de tijd gespeeld?
Dit ouder worden was stilzwijgend inbegrepen
bij de berekening van deze jarenlange reis.
Mergrite, je bedelt om een zonsverduistering.
Je lijkt geritsel van een vogel tussen bladeren.
De zee is het grijze graf van onbekende vissen.
Opnieuw verzamel ik haar ontvreemde organen.
Zij bespeelt het orgel van mijn verbeelding
en ziet hoe het kwik onder de zeespiegel
zoekt naar haar verdwenen spiegelbeeld.
Haar donkere mond proeft aan mijn dorst,
mijn oerwetenschap, dit blinde weten van
een verlangen dat weer middeleeuws klinkt,
mi lanct na di, maar de kamer van onze smart
is leeg, op deze lege stoel na, zo oud zo koud.
De liefde ontsluit de archipel van haar ogen,
beschrijft dan omstandig mijn aardrijkskunde.
Mijn vriend, zijn houten longen versplinterd,
zijn huid gescheurd door dromen vol doornen,
groeit hij tot een sterrenbeeld aan mijn firmament.
Ik tel de letters in de vraag Waer bestu bleven?
In zijn vuist woekert de tijd, nog onvoltooid.
© Willem M. Roggeman / 2016