Onderhoud in drie dele met Yves T’Sjoen oor sy boek in voorbereiding Twee overzijden
Marlies Taljard:
Yves, baie welkom weer eens op Versindaba en dankie dat jy tyd maak om oor jou nuwe publikasie en jou navorsing te gesels.
Waarom is ’n alternatiewe geskiedenis van die Afrikaanse literatuur nodig in dialoog met die literatuur in Nederland, Vlaandere en ook ander plekke in die wêreld waar Nederlandse literatuur geskryf en gelees word?
Yves T’Sjoen:
Voor de literaturen van zuidelijk Afrika zijn na 1994 historische overzichten verschenen in Zuid-Afrika, niet met de focus op één enkele taal maar met aandacht voor diverse etnisch-culturele contexten, de dynamiek van en de verhouding tussen verschillende talen in een geografisch gebied aangeduid als zuidelijk Afrika respectievelijk Zuid-Afrika waar een meertalige literatuur wordt geproduceerd. Na 1994 is er zoals gezegd meer belangstelling ontstaan voor inheemse talen en culturen. Een contactgeschiedenis tussen talen van Zuid-Afrika is volgens mij evenzeer dringend nodig, naast het Afrikaans-Nederlandse project waaronder ik de schouders zet.
Illustratief hiervoor is Southern Africal Literatures (1996) van Michael Chapman, waarin literaire tradities, teksten en auteurs in meerdere talen van zuidelijk Afrika aan bod komen. Chapman belicht in zijn in 2003 herdrukte boek zowel orale tradities lang voor de oprichting van de Hollandse verversingspost van de VOC aan de Kaap (1652) als literaire ontwikkelingen in Angola, Malawi, Mozambique, Namibië en Zambia. Indien de nadruk uitsluitend ligt op meertaligheid in Zuid-Afrika moeten bijvoorbeeld worden genoemd: The Cambridge History of South African Literature (2012) van David Attwell en Derek Attridge (red.) en A History of South African Literature (2004) van Christopher Heywood. Heywood richt zich op prekoloniale en koloniale literatuurproductie en teksten (proza, poëzie en drama) geschreven in “Khoisan, Nguni-Sotho, Afrikaans, Engels en Indian [sic]”.
Vermeldenswaard in dit licht is dat Chapman een andersoortige literatuurgeschiedschrijving heeft ontworpen vergeleken met eerdere (Afrikaanse resp. Engelse) Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenissen. Op grond van gewijzigde socio-politieke omstandigheden, post-1994 en dus na de periode van apartheid, moeten de frameworks van bestaande literatuurgeschiedenissen worden herzien. Maatschappelijke en politieke transitie in Zuid-Afrika heeft ervoor gezorgd dat inheemse talen eindelijk rechten kregen – letterlijk: opgenomen in de grondwet van 1996 – en dat literaire culturen zijn beschreven. Post-apartheid worden letterkundige panorama’s ontworpen waarbij deze veeltaligheid in zuidelijk Afrika en/of Zuid-Afrika verschoof naar het centrum van de aandacht. Na 1994, geopolitiek gesproken in een anders georganiseerde maatschappij waarin ook andere talen dan alleen Afrikaans en Engels officieel zijn erkend – maar die nog altijd onvoldoende institutioneel of infrastructureel zijn omkaderd voeg ik eraan toe –, drong zich vanzelf een meer prismatisch linguïstisch en geopolitiek concept op om aan literaire geschiedschrijving te doen. Het is vanzelfsprekend evident om na te denken over constructies van literatuurgeschiedenis rekening houdend met maatschappelijke en politieke omstandigheden en context.
Een studie van wisselwerking tussen en uitwisseling van literaire culturen heeft een aantal voordelen. De blik van buiten, de internationale kijk, laat doorgaans andere patronen of trends zien in een literair systeem dan het perspectief vanuit het taalgebied zelf. Ik denk aan de literatuurgeschiedenis van Jerzy Koch, vertaald uit het Pools en dus met een buitenlandse kijk op Afrikaanse literatuur: A History of South African Literature: Afrikaans Literature. 17th-19th Centuries (deel 1, 2015) en Afrikaans Literature. The Period of Emancipation 1900-1930 (deel 2, 2023). Bij de overkoepelende titelkeuze kan een kanttekening worden geplaatst. Immers, ook Attridge en Attwell vermelden in op het boekomslag: “History of South-African Literature” en Chapman gebruikt “History of Southern African Literatures”. In tegenstelling tot Koch gaan zij wel in op de veeltaligheid van de Zuid-Afrikaanse literatuur, de diversiteit van het literaire landschap, de verschillende taalsystemen. Koch focust daarentegen alleen op het Afrikaans.
Ik denk met die voorbeelden voor ogen dat we werk moeten maken van een transversale literatuurgeschiedenis, met aandacht voor contactpunten en convergenties (processen van toenadering), maar dus ook voor divergenties (processen van vervreemding en verwijdering). Dat geldt overigens niet alleen voor Afrikaans in contact met andere talen in de Zuid-Afrikaanse context. Hetzelfde kan worden betracht voor de Nederlandstalige literatuur in contact met andere talen en culturen, zoals in Suriname, op Aruba en Curaçao, Sint-Maarten in het Caraïbisch gebied, in Indonesië. Die meer inclusieve benadering van wat we “Afrikaanse” respectievelijk “Nederlandse literatuur” noemen, moet nadrukkelijker voorwerp zijn van literatuur-historisch onderzoek. Talen zijn geen eilanden. Ze vermengen zich, verhouden zich tot elkaar en gaan vaak gesprekken aan: soms raken ze zelfs verstrengeld. Er is taalcontact, maar er zijn verschillen. Dat is evenzeer het geval voor de literatuur die in diverse talen wordt geschreven. In een wereld van diversiteit, zowel linguïstisch als cultureel, kan een literatuurgeschiedenis die toenadering en verwijdering laten zien tussen literaire systemen van diverse taal- en cultuurgebieden. In een geglobaliseerde omgeving zijn taalvermenging en culturele interactie een gegeven dat nader onderzoek verdient.
Ideeën van monoculturalisme, zelfs een ideologie gebaseerd op sectaire opvattingen van culturele homogeniteit, dienen meestal een doel. Zoals culturele identiteitsvorming of een nationalistische agenda. Ik beschouw monoculturen – indien ze in de realiteit al zouden bestaan – als politiek-ideologisch inzetbare discursieve constructen. Monoculturen zijn kortom narratieven van cultuuridentiteit en culturele uniformering zonder rekening te houden met het feit dat een cultuur fluïde is, paradoxaal, dynamisch en veranderlijk. Nimmer statisch of louter essentialistisch.
Marlies:
In jou vorige werk staan die digter Breyten Breytenbach sentraal. In Twee overzijden is Antjie Krog ook ʼn sleutelfiguur. Beskou jy Antjie Krog tot ʼn mate as poëtiese opvolger van Breytenbach? Waarom is dié twee digters vir jou van sentrale belang binne die Afrikaanse digkuns, en waarom vind ook die Nederlandse leserspubliek hulle fassinerend? Het hulle persoonlikhede en optredes in Nederland/België iets daarmee te doen?
Yves:
In Breyvier zijn een tweespraak opgenomen met Antjie Krog – een gezamenlijk geschreven opiniebijdrage – en een paar opstellen over Krog en (zelf)vertaling. Naar aanleiding van Plunder (2022) schreef ik intussen een artikel over de samenwerking van Krog met de Belgische kunstenaar Berlinde De Bruyckere. Tijdens haar schrijfresidentie (2019) in Gent verbleef Antjie Krog twee maanden ten huize De Bruyckere, aan de overkant van het voormalige dominicanenklooster Het Pand, waar tussen beide kunstenaars een bijzonder interessante gedachtewisseling is ontstaan. Die cohabitation leidde onder meer tot een (niet behouden) coverontwerp voor Plunder – met beeldend werk van De Bruyckere – en een gesprek waarvan residu’s te vinden zijn in die magistrale dichtbundel, een chef d’oeuvre dat vorig jaar terecht zo vaak is bekroond in Zuid-Afrika.
Ik denk naar aanleiding van jouw vraag niet over opvolgers. Iedere dichter heeft een eigen statuur en verhoudt zich op idiomatische wijze tegenover de wereld, literaire en culturele tradities, klimaat en politiek, de medemens. Breytenbach en Krog zijn beiden iconen van de Afrikaanse poëzie: respectievelijk sinds 1964 (Breytenbach) en 1970 (Krog) zijn ze in de publieke sfeer zeer aanwezige dichters met internationale uitstraling en postuur. Niet alleen het soortelijk gewicht in de Afrikaanse literatuur – inmiddels dus meer dan een halve eeuw – maar ook hun aanwezigheid op het internationale forum is voor mij een aanleiding om zoveel aandacht te schenken aan het werk van deze schrijvers. Daarenboven spreken ze al dan niet in vertaling vele lezers aan in de Lage Landen. Krog is bij uitstek een zeer geliefd en hooggeacht dichter op Nederlandse en Vlaamse podia. En ik zie hen als bemiddelaars: ze zijn zo genereus dat ze elk op hun beurt jongere dichters voor het voetlicht plaatsen – wat Krog nadrukkelijk doet met schrijversfiguren zoals Kamfer, Julius, Phillips en Trantraal. Ze nemen actief deel aan het gesprek over literatuur en maatschappij. Beiden hebben sporen getrokken in het Afrikaanse literaire landschap en nogal wat dichters ondergingen aanvankelijk invloed of hebben zich schatplichtig getoond. Kortom, er zijn zovele redenen om het belang van beide schrijvers te onderstrepen. Ze hebben het gesprek over de Afrikaanse literatuur de voorbije decennia en ook vandaag nog mee bepaald. Ondanks de vertalingen, de prijzen en de optredens ben ik ervan overtuigd dat hun werk méér internationale erkenning verdient.
Marlies:
Jou werk fokus sterk op die sogenaamde Kaapse digters soos Ronelda Kamfer, Lynthia Julius, Nathan Trantraal en ander. Wat is, volgens jou insig, die unieke bydrae wat Kaapse digters maak ten opsigte van die Afrikaanse digkuns? Dink jy dat hulle bydrae in Suid-Afrika onderskat word? Word hulle ernstig genoeg opgeneem? En weer eens: waaraan is hulle gewildheid in Nederland en België te danke? (Sommer ʼn klip in die bos: wat bepaal die gewildheid, al dan nie, van skrywers/digters wat in streekstaal, taalvariante en dialekte skryf? Word hulle deur standaardsprekers van tale ernstig opgeneem? Ek dink byvoorbeeld aan Schwäbisch en Plattdeutsch teenoor standaard-Duits wat vantevore Hoogduits genoem is.)
Yves:
De gedeelde taalgeschiedenis, toch wat het Europese verhaal van Afrikaans betreft, is hoe dan ook een reden om een vergelijkende studie aan te vatten. Afrikaans en Nederlands zijn verschillende talen, met een eigen ontwikkeling en vandaag wellicht verder van elkaar verwijderd dan het geval was tot het symbolisch beladen jaar 1994. Na de koloniale tijd en de periode van apartheid na de Tweede Wereldoorlog is in Zuid-Afrika, zoals gezegd, eindelijk meer aandacht ontstaan voor andere talen dan alleen Afrikaans, Nederlands of Engels. Na de terreur van apartheid en rassensegregatie ging er aandacht naar inheemse talen – overigens is ook Afrikaans een inheemse (gecreoliseerde) Afrikataal van Zuid-Afrika. Wannie Carstens spreekt in Die Storie van Afrikaans (2017) over Afrikaans als een taal van Europa én van Afrika.
Het plan is niet alleen een geschiedenis te ontwerpen van contacten of culturele interacties maar ook van schoorvoetende verwijdering tussen Afrikaans en Nederlands. Dit is natuurlijk bekend. Afrikaans heeft tal van invloeden ondergaan: Maleis en Portugees, de taal van geïmporteerde tot slaaf gemaakten uit Azië en Afrika, de plaatselijke talen van de Khoe- en San-bevolkingen, Nederlands en Engels, Frans en Duits. Precies hierom wordt Afrikaans een creoolse taal genoemd. In ieder geval is het een andere taal dan Nederlands, weliswaar ontkiemd uit de streektalen van Nederlandse settlers aan de Kaap, en behoort ze dus niet tot de Germaanse taalfamilie. Daarenboven zorgen allerlei variëteiten van Afrikaans, zoals Kaaps of Gariep- en Nama-Afrikaans – nu die talen meer erkenning krijgen en als literaire schrijftaal fungeren – voor méér afstand tot het Nederlands. Dat zal trouwens zijn invloed hebben op de intercontinentale contacten in de toekomst. Vandaar het belang om precies nu een contactgeschiedenis te schrijven van honderd jaar van culturele uitruil. Het verhaal dat Afrikaans schrijft, gaat geleidelijk verder afwijken van dat van het Nederlands.
In variëteiten zoals Gariep- en Nama-Afrikaans, Kaaps, Griekwa, Oranjerivierafrikaans – naast het Standaardafrikaans dat lange tijd als dé norm fungeerde – wordt een levendige literatuur geschreven. Ik heb er elders over uitgeweid. Binnenkort publiceer ik een tweespraak met Lynthia Julius over dit onderwerp. De toekomst van de Afrikaanse literatuur wordt in toenemende mate bepaald door schrijvers van kleur. Niet zozeer het conventionele (opgelegde) Standaardafrikaans – vele decennia de enige aanvaarde literaire schrijftaal in Afrikaans – maar de taal van Adam Small en van zovele jongere schrijvers (beslist de post 1994-generatie van “de born-frees”) bepaalt meer en meer de dynamiek van de Afrikaanse literatuur. Er is niet één officiële schrijftaal, zoals vele jaren gepropageerd en gepromoot; onder de noemer van Afrikaans zien we een veelheid aan literaire idiolecten. Schrijvers produceren teksten in en van een taalgemeenschap, een taal waarin ook de polsslag van die gemeenschappen voelbaar is: in de beeldentaal, in het ritme, in de thema’s en motieven die aan bod komen (zoals over sociale ongelijkheid, onrecht, woede en geweld). Niet alleen in variëteiten van Afrikaans wordt een spannende en levendige literatuur voortgebracht, ook in andere Afrikatalen van Zuid-Afrika. Helaas ontbreekt de infrastructuur om die talen te faciliteren op letterkundig gebied: nauwelijks zijn er uitgeverijen voor literatuur in isi-Xhosa, isi-Zoeloe, Noord-Sotho (Sepedi) en andere talen, evenmin geen schoolboeken en er is al helemaal een gebrek aan een degelijke vertaalcultuur.
De belangstelling in Nederland en België voor Ronelda Kamfer en Jolyn Phillps is te danken aan vertalingen. De cultureel-mediërende rol van Alfred Schaffer kan niet genoeg worden beklemtoond. Zo vertaalde hij een aantal gedichten uit Phillips poëziedebuut Radbraak (2017) voor het Vlaamse literaire tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en voorts alle dichtbundels van Kamfer. Binnenkort verschijnt dankzij de steun van PEN Afrikaans de faulkneriaanse roman Kompoun in het Nederlands. Voorwaar een huzarenstuk van de vertaler.
Standaardsprekers, méér nog instanties die verantwoordelijk zijn voor de standaardisering van een taal, decreteren de taalnorm, zoals academici, taalcommissies maar dus ook Zuid-Afrikaanse uitgeverijen van schoolboeken en literatuur. Ze hebben jarenlang uitsluitend werk uitgegeven dat aan die taalnorm is aangepast. Uitgevers voerden een exlusief literair taalbeleid. De taal-actualiteit is vandaag verschillend. Althans: die realiteit was er vroeger natuurlijk ook al. Er werd in bepaalde kringen – namelijk die van het literaire establishment (voor en tijdens apartheid) – gewoonweg met geen woord over gerept. Zoals ik reeds opmerkte: post 1994, in een ander politiek landschap, moet niet alleen de literatuurgeschiedschrijving van Zuid-Afrika verschillend worden ondernomen dan in een voorgaande periode – met dus aandacht voor de taaldiversiteit van Zuid-Afrika – maar ook het literatuurlandschap dient veel inclusiever te worden benaderd (zie verder: https://voertaal.nu/om-te-behoort-door-veelvuldiger-taalcontact/). De canon van de Zuid-Afrikaanse literatuur is uit de aard der zaak meertalig en cultureel-etnisch divers, al lang niet meer uitsluitend Engels en Afrikaans, wit en mannelijk. Post-apartheid hebben meer talen dan Afrikaans en Engels een ambtelijk statuut verkregen. Daarenboven dient de beeldvorming of de beschrijving van de literatuur(geschiedenis) vanuit intersectioneel oogpunt te worden benaderd: met aandacht voor gender en ras, voor de veelheid aan mensen en opvattingen in het literatuurlandschap.
Ik zei het hier al. De aandacht voor meertaligheid heeft na de politieke omwenteling en het einde van apartheid een literatuur zichtbaar gebracht die veel te lang is miskend en verwaarloosd. De bemiddelende rol van Antjie Krog, bijvoorbeeld, van vertalers en schrijvers, van schrijfresidenties en verenigingen zoals PEN Afrikaans kan geenszin worden onderschat in dat proces van openbaring en inclusiviteit. Ook in het vertaalbeleid van het Nederlandse en Vlaamse letterenfonds betreffende de Nederlandstalige literatuur in Afrikaans dient na jaren van eenzijdige aandacht een “cultural turn” te worden gemaakt. De politieke en maatschappelijke historische context van Zuid-Afrika – een land met een lang en gewelddadige koloniaal verleden – nodigt daartoe uit. Vraag is of vertalingen in Afrikaans uit de Nederlandstalige literatuur hun bestemming bereiken en al die gesubsidieerde noeste vertaalarbeid voldoende loont. Dat is weer een ander verhaal.
Twee overzijden. Kronieken & tweespraken verschijnt bij Academia Press (Gent) in 2024.