Onderhoud in drie dele met Yves T’Sjoen oor sy boek in voorbereiding Twee overzijden
Marlies Taljard:
Yves, baie welkom weer eens op Versindaba en dankie dat jy tyd maak om oor jou nuwe publikasie en jou navorsing te gesels.
Vertel asseblief meer van dié groot projek waaraan jy en kollegas tans werk.
Yves T’Sjoen:
Mijn onderzoeksgebied is de vergelijkende letterkunde, waar ik beweeg op een kruispunt tussen: Comparative Literature, Translation Studies, International Network Analysis, Cultural Studies, Transnational Literature en Transnational Poetics, Political and Social History.
Het research fellowship bij Stellenbosch Institute for Advanced Study van 15 januari tot 14 juni 2024 biedt de gelegenheid theoretische en methodologische uitgangspunten te formuleren en een literatuur-historische overzichtsstudie te ontwerpen die, aanvullend ten opzichte van bestaande afzonderlijke literatuurgeschiedenissen (d.w.z. op één taalgebied gericht), interacties laat zien en aandacht heeft voor kritische en creatieve producties in beide richtingen. Een dergelijk onderzoeksproject is vanzelfsprekend het voorwerp van teamwork. In mijn referaat voor STIAS heb ik dat beklemtoond. De tijd dat een individu een hele literatuurgeschiedenis ontwerpt, zoals Gerard Knuvelder kort na de Tweede Wereldoorlog in Nederland of John Kannemeyer in Zuid-Afrika (jaren tachtig), is definitief voorbij en zelfs niet langer wenselijk.
Gevalstudies, inmiddels in meerdere boeken gebundeld, zijn de basis voor dat bredere (polyfone) opzet. Ook die wetenschappelijke uitgaven bevatten bijdragen van medewerkers uit Zuid-Afrika, de Lage Landen, Polen en elders. Onderzoek is gebaat bij teamspirit. In mijn boek Rakelings (2017) en vorig jaar in de complementaire studieboeken Kwintet. Literaire dialogen tussen Afrikaans en Nederlands en Breyvier. Over taal, burgerschap en Breytenbach zijn méér casestudies gepresenteerd, vooral over de Nederlandse en Vlaamse receptie en de culturele netwerken in Nederland en Vlaanderen van de Zuid-Afrikaanse en Franse schrijver Breyten Breytenbach. Het vergelijkend onderzoeksterrein is desondanks nog altijd vrijwel braakliggend, niettegenstaande de interessante comparatieve casussen die inmiddels zijn uitgewerkt. Een literatuur-historische contactgeschiedenis zal, voortbouwend op eerder gepresenteerde en nog te ontginnen studies, een overzicht bieden van de grensverleggende cultuurtransmissie tussen Afrikaans en Nederlands. Het boek-in-voorbereiding waaraan ik enkele methodische en theoretische beschouwingen wijd in dit vraaggesprek, Twee overzijden. Kronieken en tweespraken (2024), gaat zoals vermeld verder op het al eerder ingeslagen pad: een verzameling van gevalstudies, nu aangevuld met tweespraken als getuigenissen van recente culturele interacties tussen Afrikaans en Nederlands.
In mijn toelichting bij het onderzoeksproject, waarvoor een verblijf van vijf maanden in de stimulerende omgeving van STIAS nu al bijzonder productief is gebleken, leg ik de klemtoon op wat ik ervaar als een leemte in de studie van respectievelijk de Afrikaanse en Nederlandse letterkunde vanuit comparatief en diachroon perspectief. De eerste maanden van het fellowship kon ik gebruiken om te reflecteren over “translingual poetics” en “multilingual poetics”, over “meertaligheid en transculturaliteit”, over “interconnectedness van culturen” (tegenover een essentialistische of homogene cultuuropvatting), over cultuur als “heterotopias” (een meervoudige ruimte).
Ik kon alvast een specifieke casestudy uitwerken (https://voertaal.nu/uitgever-koos-human-acquisiteur-hendrik-prins-en-de-schoolboekenmarkt-voor-nederlandstalige-literatuur-in-zuid-afrika-1969-1987/) en schrijven over een veeltalige en multiculturele canon van Zuid-Afrika. Zie het opiniestuk met Alwyn Roux op Netwerk24/Die Burger op 19 februari 2024 jongstleden: https://www.netwerk24.com/netwerk24/kunste/boeke/boekevat-mens-en-taal-verryk-deur-meer-taalkontak-20240219 en op Voertaal: https://voertaal.nu/om-te-behoort-door-veelvuldiger-taalcontact/.
De komende maanden organiseer ik samen met collega’s een online seminarie “Talking Cultural Diversities”. De keynote-lezing heb ik vorige donderdag (op 7 maart 2024) gegeven op het digitale discussieplatform Samespraak. Die bijdrage verschijnt deze week op Voertaal, de opname op de blog van Samespraak. Dat kan allemaal dankzij de faciliteiten en de creatieve denkruimte die STIAS (“creative space for the mind”) mij als onderzoeker biedt.
Graag denk ik met collega’s en andere actoren, zoals schrijvers, vertalers, uitgevers en boekenredacteurs, na over de methodiek voor een literair-historisch onderzoeksproject dat complementair is voor de afzonderlijke literatuurgeschiedenissen van het Afrikaans respectievelijk het Nederlands. We kennen allen geschiedenissen waarin literaire systemen op basis van taal of natie afzonderlijk worden becommentarieerd. Met hoogstens occasioneel een verwijzing naar een ander, al dan niet linguïstisch verwant, literair systeem. Dat is bizar, gezien de internationale openbare ruimte waarin de literatuur zich manifesteert. Je hebt een paar auteurs genoemd van Afrikaanse literatuurgeschiedenissen (o.a. Kannemeyer, Van Coller). Overigens, het tweedelig panorama Verbintenis en venster. Die Nederlandse letterkunde van aanvang tot hede. ’n Nederlandse literatuurgeskiedenis in Afrikaans (red. H.P. van Coller, 2019), aangevuld met een veertigtal lemma’s over Nederlandstalige auteurs, is nadrukkelijk een Nederlandse literatuurgeschiedenis in Afrikaanse vertaling. Dus ook niet meteen een contactgeschiedenis.
De krijtlijnen van het onderzoeksproject zijn uitgewerkt in een seminarie dat ik bij STIAS op 22 februari 2024 heb aangeboden. De uitgewerkte tekst verschijnt binnenkort in het periodiek Afrika Focus. Ik denk in overleg met collega’s in Zuid-Afrika na over methodologische en literatuur-theoretische uitgangspunten. Wat ik presenteer is het grondplan voor een panoramische gecombineerde studie en wat tot vandaag alleen aanleiding gaf tot een reeks particuliere casestudies.
In samenspraak met STIAS organiseer ik de komende tijd een workshop waarbij op basis van die discussietekst een gesprek wordt gevoerd met academische collega’s over methodische en theoretische kwesties, de periodeafbakening (zoals waar begint de Afrikaanse literatuur als een quasi-autonoom fungerend literair systeem?, zie onder andere H.P. Van Coller in “The beginnings of Afrikaans literature”, in The Cambridge History of South African Literature, red. D. Attwell en D. Attridge, 2012), de opzet en de krijtlijnen van een dergelijke cross-culturele literaire historiografie.
Ik geef alvast dit nog mee. Voor de opzet van een literaire geschiedschrijving gebruik ik zoals in Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (2005-2017) het functionalistische model. In mijn lezing voor de co-fellows van STIAS heb ik niet de hele overweging weergegeven. Het komt hierop neer.
Internationale en recente ontwikkelingen op het gebied van de literatuurgeschiedschrijving laten zien dat stereotyperingen, uitgaande van een klassieke canon, en daarenboven uitsluitend op auteurs, teksten en genres gerichte overzichten ter discussie staan. Er worden vandaag in de literatuurwetenschap andere vereisten geformuleerd voor literatuur-historisch onderzoek. Er is al langer een verschuiving in het conceptualiseren van een literatuuroverzicht vanuit historisch perspectief. Wat vandaag wordt onderzocht – ook mijn uitgangspunt – zijn volgens de hoofdredacteurs van de GNL, Arie Jan Gelderblom en Anne Marie Musschoot, “zowel receptiegerichte als functiegerichte, systeemgerichte of interactiegerichte” narratieve structuren. De voorbije decennia komen diversiteit en inclusiviteit ruimer aan bod in de letterkunde. De nadruk ligt op beeldconstructie en, zoals Frank Ankersmit heeft gesteld, de “narrativisering” van literatuur- en cultuurgeschiedenis (het verleden is nu eenmaal niet te achterhalen), met aandacht voor literaire cultuur en dus uitgaande van een breed literatuurbegrip. Ook het concept van literatuur wijzigt in de tijd. Tot het tekstencorps behoren naast de “hoge cultuur” ook gebruiksteksten, manifesten, protestgedichten of bijvoorbeeld gelegenheidsteksten zoals reisverslagen en dagboeken. In de migratie van literatuur speelt de reiziger de rol van bemiddelaar.
In de methodologische benadering gaat het over het functioneren van literaire teksten, niet meer specifiek over de auteur of de tekst. In volgend fragment wordt het methodologisch uitgangspunt toegelicht door Gelderblom en Musschoot (in Ongeziene blikken. Nabeschouwing bij de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 2017).
“[H]et verhaal van de literatuurgeschiedenis kan nooit definitief zijn, omdat onze representatie van het verleden samenhangt met tal van veranderende – ‘contingente’, zegt de Amerikaanse filosoof Richard Rorty – factoren. Geschiedenis als wetenschap is een open, zich ontwikkelend proces dat zijn betekenis ontleent aan de zich wijzigende, evoluerende consensus van de wetenschappers van vandaag. Het is de blik van de historicus die de betekenis bepaalt (de ‘ontvanger’) en het is zijn of haar opdracht om de reconstructie van het verleden zodanig uit te voeren dat het ‘verhaal’ aannemelijk of geloofwaardig is. Dat laatste, de geloofwaardigheid van de representatie, is de toetssteen voor de hedendaagse historiografie. […] [D]e geschiedschrijver, vanuit zijn [of haar] eigen hedendaagse bewustzijn en kennis, [reconstrueert de context] waarin het literaire werk is ontstaan én functioneert. We hebben het dan over de functionalistische of functionele benadering, die een belangrijke methodologische basis [is]. Met deze ‘cultural turn’ (het functioneren van literatuur in een culturele context) evolueert de literatuurgeschiedenis naar een geschiedenis van de literaire cultuur. Dat is geen onveranderlijk begrip.”
Een transversaal opgevat literatuurpanorama, met verbintenissen en vensters tussen taal- en cultuurgebieden en diverse literaire polysystemen, kan niet volstaan met een descriptieve benadering. De dynamische processen van productie, distributie en receptie in de respectieve literair-institutionele contexten bepalen de beeldvorming wederzijds van Afrikaanse en Nederlandstalige literatuur. Kleinere literaturen (hier verwijs ik naar de oratie die Louise Viljoen uitsprak bij de aanvaarding van de Leerstoel Zuid-Afrika aan de Universiteit Gent, 2019) vertonen tal van institutionele en poëticaal-esthetische correlaties. Maar er zijn natuurlijk ook aanzienlijke verschillen tussen literaire systemen in andere talen, gezien de uiteenlopende maatschappelijke en culturele contexten waarin de literatuur van het Afrikaans en van het Nederlands functioneren. Een literatuurgeschiedenis over een eeuw van kruisbestuiving, contacten en verbanden, moet hoe dan ook aandacht hebben voor literair-culturele omgevingen die in de Lage Landen en in Zuid-Afrika om evidente redenen anders zijn. Voorbeelden van nog te ontginnen sleutelmomenten heb ik hier opgesomd: https://versindaba.co.za/2024/01/15/yves-tsjoen-cahier-van-een-lezer-14/.
Ook dit is een uitgangspunt: “[Literaire cultuur] is geen onveranderlijk begrip. De verhalen die we daarover vertellen zijn noodzakelijkerwijze tijdelijk en fluïde; ze ontstaan in dialoog met betrokkenen en vakgenoten, bij voorkeur zelfs als meervoudige uitwisselingen in teamverband, ze zijn aan ontwikkeling onderhevig en zullen ook herhaaldelijk bijgestuurd moeten worden. Deze zichzelf corrigerende en nooit eindigende dialoog onder wetenschappers kan door de literatuurgeschiedschrijving probleemloos gehanteerd worden en laat ook alle ruimte voor komende generaties” (Gelderblom & Musschoot).
Een van de werkmodellen die ten grondslag ligt aan de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur, een project dat is gefaciliteerd en gefinancierd door Taalunie, en bijvoorbeeld ook aan de meerstemmige studie Nederlandse literatuur, een geschiedenis (M. Schenkeveld-van der Dussen (red.), 1993) is de opstellenbundel A New History of French Literature (Denis Hollier (red.), 1989). In Ongeziene blikken (2017) wordt er nadrukkelijk aan gerefereerd. Deze uitgave bevat “een serie van 164 essays van de hand van vele individuele specialisten [met] de ‘brede’ blik van de contextualisering die over alle mogelijke grenzen heen laat kijken [en] een sterk comparatistisch gefundeerde, internationale invalshoek […] Amerikaanse literatuurhistorici en vooral veel theoretici – zoals Stephen Greenblatt en Linda Hutcheon – [staan afwijzend] tegenover een verhaal dat beperkt is tot één nationale letterkunde”.
Het mag duidelijk zijn dat wordt nagedacht over methodische stappen en theoretische uitgangspunten. Het concipiëren van een literatuurgeschiedenis is een uitdagende en complexe aangelegenheid, zeker wanneer het (meervoudig) verhaal het resultaat moet zijn van teamwerk. Daarnaast moeten we ons realiseren dat literatuur-theoretische paradigma’s en opvattingen van literatuurwetenschappelijke aard in diverse talen soms heel verschillend zijn, zoals aan universiteiten in Zuid-Afrika (departementen Afrikaans) en in de Lage Landen. Het SAVN-congres in Windhoek (8-10 juli) kan hierop een licht werpen: https://neerlandistiek.nl/2024/02/8-10-juli-2024-savn-congres-in-windhoek/.
We zullen overeenstemming moeten bereiken om het gezamenlijke schrijfproject weloverwogen aan te vatten. Ik geef hier en elders een paar voorzetten en verwijs naar bestaande praktijken.
Wordt vervolgd.