JOZEF
We doen alsof dit
vaderliefde is.
Ik besta in het hout dat ik bewerk.
Tafels, kasten, mijn handen
zijn schepper en schuurpapier ineen.
Alleen de kribbe waarin het
woord vlees
werd heb ik tot mijn spijt niet zelf gemaakt.
Jij bent dan ook niet mijn zoon.
Je hebt geen rauwe huid
en in het hout in jouw handen
zal je wegvloeien
tussen doornenkroon en ijzeren nagels.
JEZUS
Laat mij mezelf begraven in de lucht
en wolken wetten uit mijn monden spugen.
Ik brak torens af, en tempels, luchtkastelen,
om ze daarna, steen voor steen,
te schikken naar mijn evenbeeld.
Ik brak de doden
als waren het broden
en ik zoop bloed als was het rode wijn.
Het maakt geen verschil dat u mij
geselde en kruisigde,
omdat u enkel wijn wilde,
brood en
spelen.
KALYPSO
Er joeg een storm van gehoon
langs de rots. Het strand krulde zich
als een slapende kat om je schip
tot dat deel was van de ansichtkaart.
Was je mijn geliefde, dan had ik het je
elke dag laten zien
als de wieg die jou slapend
in de wereld had gebracht.
Je had er minzaam naar gekeken
alsof je een ander lichaam had aangetrokken,
maar mijn liefde is jouw dwangbuis, omdat je
mijn geliefde niet wil zijn
en je zou vluchten, als je kon.
ICARUS
Wij zweefden tel voor tel en wisten zeker dat het
eeuwen waren. Wij rilden in de waterdamp, wij
zweetten bij de maneschijn. Wij zogen lucht en uitzicht op.
Wij grepen alle uren aan om indrukken te sparen.
Wij spanden als een supermens de lucht van dorp
tot stad tot landschap samen. Wij waren eigenaar
van alles wat we zagen. Wij spraken alle talen maar
Wij zwegen want aan praten hadden wij te weinig.
Wij deden wat wij liefde mochten noemen van elkaar.
Wij dachten aan oneindigheid en joegen op de horizon.
Wij droomden en wij namen vinger, hand en arm van elkaar.
Wij waren veel te gretig om bij onszelf te blijven.
Wij smolten door de geseling van zonnestralen. Wij vertraagden
tot wij ‘ik en jij’ werd. Daarna vielen wij
en zwegen. Onze ogen werden angst. Tot ik en jij
verdwenen.
© Roel Weerheijm, 2012