Delphine Lecompte. Wees niet dakloos
Wees niet dakloos
Mijn bloed overdrijft altijd
Mijn bloed zingt liedjes in de Smedenstraat
Met een hoed en een hond en een gitaar
Mijn bloed heeft de hond ‘Bouteille’ genaamd
Mijn bloed bezit noch bed noch kelder.
Ik loop mijn vader voorbij
Pas in de tapijtenwinkel herkennen mijn hersenen hem
Ik koop een rode voetmat voor mijn stomme Valentijn
En keer terug naar de hoed en de hond en de gitaar
Mijn vader zingt een liedje dat hij helemaal alleen in de duinen heeft geschreven.
Hij had net mijn moeder bevrucht
Maar het liedje gaat over een Welse mijnwerkersstaking
Twee vrouwen lachen met het hoofddeksel van mijn vader
De jongste lacht het hardst, tussen haar borsten bengelt een gouden Azteekkrijgertje
De oudste draagt een lila blouse en een beige rijbroek met pompoenvlekken.
Ik jaag de vrouwen weg
Ik geef de rode voetmat aan de hond
En de rest van mijn geld aan de hoed
Mijn vader en zijn gitaar zwijgen
Maar wanneer ik wegga volgen ze mij.
‘Wees niet dakloos.’ Zeg ik tegen mijn vader
In mijn vochtige huurhuis liegt de brandweerkalender
Al meer dan vierentwintig maanden, op de foto staat een visfabriek in lichterlaaie
Daar kan mijn vader werken
‘Je kunt misschien werken in de visfabriek van Sint Pieters?’
Maar mijn vader wil niet werken
Hij wil zingen over verbolgen arbeiders
Ik geef hem jenever, hij haat mijn gedichten
Ik geef mezelf jenever, ik hou van zijn liedjes
‘Wees niet dakloos.’ Herhaal ik, maar ik wil niet dat hij hier woont.
©Delphine Lecompte / 2015