Bert Bevers. 4 Gedigte
Terugblik
Ik kijk een film uit mijn geboortejaar en zie in een andere
tijd een vrouw de was ophangen. Ze neuriet een roze wijsje.
In de achtergrond weigeren reeds lang vergeten zwijgers
te dansen. Er trilt veel afgunst in een dorp vol ongelovigen.
De meeste engelen komen daar nimmer aan vallen toe.
Permanentie
“Ap….ap….appel!” zegt blij vanuit een wagentje klein
een kind iets verder in de tram. “Ap….ap….appel!”
Geen genoeg krijgt het ervan. Van bloedlijnen weet
heeft het nog niet maar wel is de blik de godganse tijd
op de mama gericht. En op die lange tijd daarachter.
Scheepsrecht
Trek je van de blikken op de brug niets aan. De vrije
loop mogen gedachten zolang het dek geschrobd blijft.
Luister goed: je hoort ze kletsen, de blote voeten van de
fantasie. Barmhartig is de geur van het traagste brood.
Niets zegt het koude water en niet thuis geeft de mist.
In het hinterland
Namen van andere mensen dragen ze. In stilte leven ze
vreemde levens. Herfst gaf aan hoe grijs hun ogen werden,
en hoe wijd de wijkplaats voor hun ziel. Langzaam stolt
vrees, tot een onleesbaar manuaal in een bruin lederen
valiesje. Getuigen lijken berouw te hebben. Hoe vreemd.
(Hierdie gedigte kom uit die reeks “Bedekte termen”)
© Bert Bevers