Mooi (13)
Hadewijch – Visioenen (begin 13de eeuw)
Soms heb ik het idee dat alle (Nederlandstalige) mystieke poëzie is terug te voeren op Hadewijchs Visioenen. Dat is misschien onzin, maar voor mij persoonlijk geldt in ieder geval, dat ik, als ik poëzie lees (of probeer te schrijven) die je met de term ‘mystiek’ zou kunnen aanduiden, onwillekeurig een vergelijking met de Visioenen maak. Deze teksten van de vrouw die Hadewijch wordt genoemd, een goed opgeleide, middeleeuwse begijn, bevatten beschrijvingen van ontmoetingen en gesprekken met God, Christus en de engelen – met een fraaie, heldere beeldspraak: ‘Ic sach enen groten berch, die hoghe was ende breed, ende van onseggheleker scoenre ghedane’/ Ik zag een grote berg die hoog was en breed, en onuitsprekelijk mooi van vorm’ (Visioen 8). De teksten worden gepresenteerd als waargebeurd en dit gebeurt met zoveel vanzelfsprekendheid dat je er niet aan twijfelt dat de auteur zelf deze visoenen heeft gehad en doorleefd.
Door de eeuwen heen is onderzoek gedaan naar, en gespeculeerd over, de vraag wie Hadewijch nu precies was. De consensus is dat zij bij de eerste begijnen hoorde, en dat zij voor haar gemeenschap gold als een geestelijk leidster. De begijnen waren religieuze vrouwen, die zelfstandig (ongehuwd) bleven, en zich niet aansloten bij een kerk of klooster. In die zin was het ook een emancipatoire beweging. Er zijn verschillende teksten van Hadewijch overgeleverd: naast de Visoenen zijn in ieder geval haar Brieven, Liederen (strofische gedichten) en Rijmbrieven (mengeldichten) bewaard gebleven. Van andere teksten wordt vermoed dat zij de auteur is, maar staat dit niet vast.
De in totaal 14 visioenen zijn (volgens mediëvist Frank Willaert) zodanig gecomponeerd, dat ze een mystieke groei beschrijven. Ze schreef ze voor haar ‘zusters’, kennelijk enige tijd nadat ze de visioenen daadwerkelijk had: (‘Het was in enen dertiendaghe. Doe wasic/ XIX jaer out’/ ‘Het was op een driekoningendag, ik was (…) negentien jaren oud’ (Visioen 6)).
Het eerste visioen is duidelijk inleidend: Hadewijch ziet een engel, en die leidt haar rond in het spiritueel landschap. Zo krijgt ze inzicht in haar eigen spirituele ontwikkeling: Christus zelf zal haar begeleiden in haar verdere groei. Die bestaat uit een ‘mystieke eenwording’, en die bereikt ze in het dertiende visioen: in alle opzichten het hoogtepunt van de Visioenen, omdat het duidelijk geen abstracte eenwording is, geen theorie. De extase die Hadewijch beschrijft is een reactie op een daadwerkelijke, concrete – ja, fysieke eenwording:
Ende dat aenscijn ontdede hem al dat was
ende minne die daer ghesiert sat. Dat aenscijn
daer ic alle dinc in bekinde ende sach, daer sach ic
hoechde, wijdde, diepte. Doe ghinc mi ghe-
bruiken als tevoren ende ic viel in die grondelose
diepte, ende quam buren den geeste op die ure
daer toen nemmermeer af segghen en mach.
(En het gezicht openbaarde zich nu helemaal en
ook de liefde die daar in volle tooi zat. Het gezicht
waar ik alle dingen in kende en zag, daarin zag ik
hoogte, wijdte, diepte. Toen ging ik op in de zaligheid
van de eenwording zoals tevoren en ik viel in de
grondeloze diepte, en kwam buiten de geest, een
ervaring waar nooit woorden voor zijn.)
Radicale poëzie. Omdat het niet zomaar poëzie is, niet zomaar ‘gestemd om een sonnet te maken’: dit is een soort mystiek die op het leven is veroverd. Het is een surrealistisch hyperrealisme. Het gegeven dat een eenwording met de christelijke God wordt nagestreefd, is, gezien de tijd waarin het is geschreven, logisch. Toch zijn de Visioenen, net als Hadewijchs andere teksten trouwens, heel goed universeel te interpreteren. Het woord ‘minne’ komt bijvoorbeeld veel voor, waar God mee wordt bedoeld, Gods liefde, maar ook de liefde van de mens voor God en de wereld. Het gaat hier dus om liefde in het algemeen: hoe bereik je die echt? De eenwording die wordt nagestreefd (en die wordt bereikt) is dan te zien als een eenwording met het volledige, magische bestaan. In dat opzicht zijn de Visioenen poëzie in de meest pure betekenis. En zijn ze, ruim negen eeuwen nadat ze zijn geschreven, nog steeds actueel.
Mooi (1): Jean Fouquet – Madonna omringd door serafijnen en cherubijnen (circa 1450)
Mooi (2): Elliott Smith – From a basement on the hill (2004)
Mooi (3): Herman Gorter – Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (1930)
Mooi (4): Gustave Courbet – De oorsprong van de wereld (1866)
Mooi (5): Pablo Picasso – Fille devant un miroir (1932)
Mooi (6): Anne Frank – Het Achterhuis (1947)
Mooi (7): Aaron Kunin – Love Three (2019)
Mooi (8): Barbara Corday en Barbara Avedon – Cagney & Lacey (1981-1988)
Mooi (9): Deborah de Robertis – Miroir de l’origine (2014)
Mooi (10): Chr. J. van Geel – Het Zinrijk (1971)
Mooi (11): Dimitri Shostakovich – 24 Preludes en fuga’s, Op. 87 (1952)
Mooi (12): The Beatles – The White Album (1968)